Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 4 km per uur te hard op de N253 te Sluis op 5 januari 2023. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 2 juli 2024 was betrokkene niet aanwezig, maar was de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had aangevoerd dat de boete naar de huurder van het voertuig gestuurd moest worden, maar heeft nagelaten om bewijs van een huurcontract over te leggen. De kantonrechter oordeelde dat, volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), de sanctie aan de kentekenhouder moet worden opgelegd, tenzij er bewijs is dat de kentekenhouder niet verantwoordelijk was voor de gedraging.
Aangezien betrokkene geen geldige huurovereenkomst heeft overgelegd, kon de kantonrechter niet vaststellen dat er sprake was van een uitzondering op de regel. De kantonrechter heeft daarom het beroep ongegrond verklaard en de boete als terecht opgelegd beschouwd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.