Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 5 km per uur harder dan toegestaan op de N253, buiten de bebouwde kom, op 7 juni 2023. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zitting vond plaats op 2 juli 2024, waarbij de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. Betrokkene zelf was niet aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had in zijn beroepschrift aangevoerd dat de boete naar de huurder van het voertuig gestuurd moest worden, maar heeft geen bewijs van een huurcontract overgelegd.
De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat betrokkene niet had aangetoond dat hij niet verantwoordelijk was voor de gedraging. Volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) moet de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd, tenzij er bewijs is van een huurovereenkomst of dat de kentekenhouder niet meer de eigenaar was. Aangezien betrokkene geen geldige huurovereenkomst had overgelegd, faalde zijn beroep. De kantonrechter zag ook geen reden om de boete te matigen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard.