ECLI:NL:RBZWB:2024:576

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
C/02/402499 / HA ZA 22-558 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkig plafond en stucwerk met schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de aansprakelijkheid van een aannemer centraal voor gebrekkig aangebracht stucwerk en een verlaagd plafond. De eisers, die een appartement hebben gekocht, hebben de aannemer aangesproken op schadevergoeding na het constateren van scheurvorming in het stucwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aannemer tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst door een ondeugdelijk plafond aan te brengen dat niet geschikt was voor stucwerk. De eisers hebben een deskundigenrapport overgelegd waaruit blijkt dat de plafondconstructie niet voldeed aan de redelijke eisen van goed en deugdelijk werk. De rechtbank oordeelt dat de aannemer aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit deze tekortkoming en wijst de vorderingen van de eisers toe, inclusief schadevergoeding voor de kosten van vervanging van het plafond en bijkomende kosten. In de vrijwaringszaak tussen de stukadoor en de aannemer wordt geoordeeld dat de stukadoor niet aansprakelijk is voor de scheurvorming, omdat de oorzaak ligt bij de gebrekkige plafondconstructie. De rechtbank wijst de vorderingen van de stukadoor af en veroordeelt de aannemer tot betaling van de schadevergoeding aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
zaaknummers C/02/402499 / HA ZA 22-558 en C/02/406811 / HA ZA 23-103
Vonnis van 31 januari 2024
in de hoofdzaak met zaak/rolnummer: C/02/402499 / HA ZA 22-558 van

1.[eiser in de hoofdzaak] ,

2.
[eiseres in de hoofzaak],
beiden wonende te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. R.H.U. Keizer te Roosendaal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in de hoofdzaak] BV,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.A.M. Janssen te ’s-Hertogenbosch.
en in de vrijwaringszaak met zaak/rolnummer C/02/406811 / HA ZA 23-103 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in de vrijwaringszaak] BV,
gevestigd te [plaats 2] ,
eiseres,
advocaat mr. E.A.M. Janssen te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde in de vrijwaringszaak],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.E. Teusink te Roosendaal.
Partijen zullen hierna [eisers in de hoofdzaak] , [gedaagde in de hoofdzaak] en [gedaagde in de vrijwaringszaak] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de vooraf toegezonden productie 23 van de zijde van [eisers in de hoofdzaak] ;
- de mondelinge behandeling van 27 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 april 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte overlegging productie 3 van [eiseres in de vrijwaringszaak] ;
- de van de zijde van [gedaagde in de vrijwaringszaak] ingediende productie 4;
- de mondelinge behandeling van 27 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak

3.1
Op 14 maart 2018 hebben [eisers in de hoofdzaak] en [gedaagde in de hoofdzaak] een koop/aannemingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde in de hoofdzaak] in een nieuw door haar te bouwen appartementencomplex in de [locatie] te [plaats 1] een appartement voor [eiser in de hoofdzaak] zou realiseren. Daarbij zouden twee appartementen, twee parkeerplaatsen en twee bergingen worden samengevoegd.
3.2
Op de gesloten overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde in de hoofdzaak] van toepassing verklaard.
3.3
Tijdens de bouw bleek dat de betonnen verdiepingsvloer boven het appartement verstevigd diende te worden door een stalen balk aan de onderkant van de vloer en tegen het plafond van [eisers in de hoofdzaak] aan. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft in dat verband aan [eisers in de hoofdzaak] twee opties voorgesteld: ofwel de stalen balk uit timmeren of een verlaagd plafond aanbrengen.
3.4
[eisers in de hoofdzaak] heeft gekozen voor een verlaagd plafond omdat hij een strak plafond wenste. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft tegen de onderzijde van de breedplaat betonnen verdiepingsvloer een verlaagd gipsplaten plafond aangebracht op een houten rachelwerk dat afgewerkt zou kunnen worden met stucwerk waarvoor [eisers in de hoofdzaak] zelf zou zorgdragen.
3.5
Op 15 mei 2019 heeft [gedaagde in de hoofdzaak] het appartement aan [eisers in de hoofdzaak] opgeleverd.
3.6
[eisers in de hoofdzaak] heeft [gedaagde in de vrijwaringszaak] ingeschakeld voor het stuken van het plafond. [gedaagde in de vrijwaringszaak] heeft de werkzaamheden half juni 2019 opgeleverd.
3.7
Bij e-mail van 11 oktober 2019 heeft [eisers in de hoofdzaak] aan [gedaagde in de hoofdzaak] medegedeeld dat de naden tussen de gipsplaten zichtbaar worden en het stucwerk op de naden begon te scheuren en verzocht om herstel. [gedaagde in de hoofdzaak] is bij [eisers in de hoofdzaak] komen kijken en heeft vervolgens medegedeeld zich niet verantwoordelijk te voelen voor de scheuren.
3.8
[eisers in de hoofdzaak] heeft ook bij [gedaagde in de vrijwaringszaak] geklaagd over scheurvorming van het plafond en als reactie heeft [gedaagde in de vrijwaringszaak] bij e-mail van 6 juli 2020 aan [eisers in de hoofdzaak] medegedeeld dat [gedaagde in de hoofdzaak] fouten heeft gemaakt bij het aanbrengen van de verlaagde gipsplaten plafond.
3.9
Bij brief van 12 oktober 2020 heeft de advocaat van [eisers in de hoofdzaak] [gedaagde in de hoofdzaak] in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken mede te delen of [gedaagde in de hoofdzaak] het gipsplaten plafond zal vervangen. Als reactie heeft [gedaagde in de hoofdzaak] bij e-mail van 12 oktober 2020 medegedeeld dat het gipsplaten plafond juist is aangebracht en het juiste materiaal is gebruikt. [gedaagde in de hoofdzaak] acht zich niet verantwoordelijk voor de scheuren in het stucwerk.
3.1
[eisers in de hoofdzaak] heeft het Bureau voor Bouwpathologie opdracht gegeven de oorzaak van de scheurvorming te onderzoeken en op 26 november 2020 heeft [ingenieur] onderzoek verricht in het appartement. [eisers in de hoofdzaak] en [gedaagde in de hoofdzaak] waren daarbij aanwezig.
3.11
In het rapport van 4 februari 2021 concludeert de deskundige het volgende:
“(…)Beoordeling plafondconstructie:De plafondconstructie voldoet naar de mening van ondergetekende niet aan de redelijk te stellen eisen van goed en deugdelijk werk wanneer deze geschikt dient te zijn voor de afwerking met glad stucwerk. Ondergetekende gaat van de mededeling uit dat overeengekomen is tussen [gedaagde in de hoofdzaak] en [eisers in de hoofdzaak] dat een vlak gestucadoord plafond het uitgangspunt is. (…)De richtlijn die hiervoor kan worden toegepast als redelijke eis voor goed en deugdelijk werk betreft de richtlijn TBA-Richtlijn 1.1 en 3.3. Conform deze richtlijn had een dubbel regelwerk moeten worden uitgevoerd, meer dilataties in de plafondconstructie opgenomen (…), meer schroeven in de gipsbeplating worden toegepast en de hart op hart afstand tussen het regelwerk moeten worden verkleind. (…), er zijn niet de juiste materialen toegepast en de uitvoering/verwerking voldoet ook niet aan de redelijke eisen van goed en deugdelijk. (…)Beoordeling stucwerk:Het stucwerk voldoet naar de mening van ondergetekende ook niet aan de redelijke eisen van goed en deugdelijk werk wanneer het resultaat vlak stucwerk dient te zijn. (…)(...) Conform deze richtlijn(toevoeging rechtbank: TBA-Richtlijn 1.1 en 3.3)
hadden de naden moeten worden dichtgedrukt, de wapeningsstroken breder moeten zijn, nat in nat moeten worden gewerkt, de positie van de wapeningstrook in de stuclaag anders moeten zijn, de stuclaag dikker moeten zijn uitgevoerd, dilataties moeten worden gemaakt en vrijgehouden moeten zijn van wanden.(…)(…)Vraag 4:Wat kost het om het eventueel gebrekkige verlaagde plafond en/of stucwerk alsnog deugdelijk uit te voeren?Antwoord:Herstel van het plafond kan slechts door het vervangen van de plafondconstructie en het stucwerk als geheel. Overlagen heeft naar de mening een veel te groot risico op gelijke schade als waargenomen, niets doen zal alleen maar toename van de schade betekenen. Plaatselijk herstel wordt niet mogelijk geacht daar dit grote visuele gebreken zou veroorzaken. (…)(…)Herstelkosten voor het aanbrengen van een geheel nieuwe plafondconstructie in de woning rekening houdend met de richtlijnen van TBA, worden geraamd tussen de € 70,- en € 80,- per m2.Voor het afplakken van vloeren en wanden, beschermen van kozijnen, het verwijderen van het bestaande plafond, het afvoeren van de materialen en het schoonmaken van de woning, worden de kosten geraamd tussen de € 6.400,- en € 6.800,-.(…)”
3.12
Bij brief van 9 maart 2021 heeft de advocaat van [eisers in de hoofdzaak] het rapport van de deskundige aan [gedaagde in de hoofdzaak] toegezonden, de vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding en gesommeerd om aansprakelijkheid te erkennen.
3.13
Als reactie heeft [gedaagde in de hoofdzaak] bij e-mail van 26 maart 2021 onder meer medegedeeld dat het plafond volgens de voorschriften is aangebracht. Bij e-mail van 26 april 2021 schrijft [gedaagde in de hoofdzaak] onder meer:
‘(…
) Samenvattend zijn wij ervan overtuigd dat wij onze werkzaamheden geheel juist en exact volgens de richtlijnen van Gyproc hebben uitgevoerd. (…) zijn wij van mening dat wij de juiste materialen, op de juiste wijze hebben aangebracht en dat wij om deze reden niet verantwoordelijk zijn voor het tegenvallende resultaat. (…) ’.
3.14
Bij brief van 9 juni 2022 heeft de advocaat van [eisers in de hoofdzaak] [gedaagde in de hoofdzaak]
in gebreke gesteld tot betaling van vervangende schadevergoeding, welke verschuldigdheid de advocaat van [gedaagde in de hoofdzaak] bij brief van 8 juli 2022 van de hand heeft gewezen.
3.15
[eisers in de hoofdzaak] heeft met [gedaagde in de vrijwaringszaak] een regeling getroffen met betrekking tot de scheuren in het stucwerk zonder erkenning van aansprakelijkheid. Overeengekomen is dat [gedaagde in de vrijwaringszaak] het plafond opnieuw zal stuken als er een nieuw plafond is geplaatst en een bedrag van € 4.375,00 aan [eisers in de hoofdzaak] betaalt als vergoeding voor verhuiskosten.

4.Het geschil

in de hoofdzaak
4.1
[eisers in de hoofdzaak] vordert (na eisvermeerdering) dat [gedaagde in de hoofdzaak] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van:
I. een bedrag van € 55.200,15 aan [eisers in de hoofdzaak] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2019 tot volledig is betaald;
II. de deskundigenkosten van € 1.597,20 aan [eisers in de hoofdzaak] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarden tot volledig is betaald;
III. de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.605,67 aan [eisers in de hoofdzaak] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarden tot volledig is betaald;
IV. proceskosten, waaronder de nakosten;
V. wettelijke rente over de proceskosten.
4.2
[eisers in de hoofdzaak] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde in de hoofdzaak] een gebrekkig verlaagd plafond heeft aangebracht dat ongeschikt was om te gaan stuken terwijl [gedaagde in de hoofdzaak] wist dat [eisers in de hoofdzaak] het zou laten stuken. [eisers in de hoofdzaak] verwijst ter onderbouwing van de gebreken aan het plafond naar het rapport van de deskundige en stelt dat hij door de omzettingsverklaring recht heeft op vervangende schadevergoeding van [gedaagde in de hoofdzaak] van in totaal € 55.200,15.
4.3
[gedaagde in de hoofdzaak] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers in de hoofdzaak] , althans zijn vorderingen te ontzeggen als onbewezen en/of ongegrond met veroordeling van [eisers in de hoofdzaak] in de kosten van de procedure en de nakosten.
4.4
[gedaagde in de hoofdzaak] voert als verweer – samengevat – het volgende aan. Zij voert primair aan dat er geen sprake is van een tekortkoming van haar omdat zij het werk heeft uitgevoerd conform de Gyproc richtlijnen en de oorzaak van scheurvorming is gelegen in gebrekkig stucwerk. [gedaagde in de hoofdzaak] betwist de juistheid van het rapport van de deskundige om meerdere redenen. Subsidiair voert [gedaagde in de hoofdzaak] aan dat [eisers in de hoofdzaak] te laat heeft geklaagd waardoor zij niet aansprakelijk kan worden gehouden. [gedaagde in de hoofdzaak] betwist de gevorderde schade verschuldigd te zijn omdat enkel sprake is van haarscheuren en causaal verband tussen de tekortkoming en de schade ontbreekt.
4.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In de vrijwaringszaak
4.6
[eiseres in de vrijwaringszaak] vordert dat [gedaagde in de vrijwaringszaak] wordt veroordeeld om aan haar te voldoen al hetgeen waartoe [eiseres in de vrijwaringszaak] als gedaagde in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, dan wel een door de rechtbank nader te bepalen bedrag, met inbegrip van de kostenveroordeling en nakosten waartoe [eiseres in de vrijwaringszaak] in de hoofdzaak wordt veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde in de vrijwaringszaak] in de kosten en de nakosten in de vrijwaringsprocedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.7
[eiseres in de vrijwaringszaak] legt aan haar vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. Primair ligt de oorzaak van de scheurvorming bij [gedaagde in de vrijwaringszaak] omdat hij het stucwerk onvoldoende dik heeft aangebracht. Subsidiair legt [eiseres in de vrijwaringszaak] aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde in de vrijwaringszaak] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij de ondergrond niet heeft gecontroleerd voor aanvang van het werk en daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. Vanwege het niet controleren van het plafond en niet waarschuwen van [eisers in de hoofdzaak] dient [gedaagde in de vrijwaringszaak] de schade geheel, dan wel tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, te dragen.
4.8
[gedaagde in de vrijwaringszaak] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres in de vrijwaringszaak] in haar vorderingen als ongegrond met veroordeling van [eiseres in de vrijwaringszaak] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, alsmede de nakosten.
4.9
[gedaagde in de vrijwaringszaak] voert als verweer – samengevat – aan dat de oorzaak van de scheurvorming niet bij hem ligt omdat hij ervan uit mocht gaan dat het plafond zodanig was dat het gestuukt kon worden. Hij voert aan nog wel extra schroeven te hebben aangebracht waar hij dacht dat het nodig was en dat de scheurvorming niet is ontstaan door gebrekkig stucwerk. [gedaagde in de vrijwaringszaak] betwist de uitkomsten van het deskundigenonderzoek en voert aan dat het rapport niet zorgvuldig en objectief is omdat hij niet is uitgenodigd voor het onderzoek. Verder betwist [gedaagde in de vrijwaringszaak] onrechtmatig te hebben gehandeld omdat hij jegens [eiseres in de vrijwaringszaak] geen waarschuwingsplicht en onderzoeksplicht naar de plafondconstructie had. De gebreken aan de ondergrond waren voor hem niet waarneembaar.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak
Kwalificatie van de overeenkomst
5.1
De overeenkomst tussen partijen voldoet aan de omschrijving van zowel koop (artikel 7:1 Burgerlijk Wetboek (BW) e.v.) als aanneming van werk (artikel 7:750 BW e.v.) en is daarmee een gemengde overeenkomst. Conform artikel 6:215 BW zijn de voor de koopovereenkomst en aannemingsovereenkomst gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing, behoudens voor zover de bepalingen niet verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet.
5.2
[eisers in de hoofdzaak] stelt dat er sprake is van een consumentenkoop, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Onder consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW wordt – kort gezegd – verstaan de koop van een roerende zaak door een consument bij een professionele verkoper. Hier is geen sprake van een roerende zaak maar een onroerende zaak, zodat de regels van consumentenkoop niet van toepassing zijn.
Tekortkoming?
5.3
In geschil is tussen partijen of [gedaagde in de hoofdzaak] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Voor de beantwoording van die vraag is allereerst van belang wat tussen partijen is overeengekomen.
5.4
Partijen zijn het erover eens dat overeengekomen is dat [gedaagde in de hoofdzaak] een verlaagd plafond zou realiseren waarop stucwerk kon worden aangebracht. [gedaagde in de hoofdzaak] voert wel aan dat zij het plafond uit coulance heeft aangebracht, maar dat doet er niet aan af dat het plafond ook dan goed en deugdelijk dient te zijn omdat zij de verplichting tot uitvoering op zich heeft genomen. Het aan te brengen plafond diende dus geschikt te zijn voor stucwerk en niet tot scheurvorming te leiden. Ter zitting is door [gedaagde in de hoofdzaak] verklaard dat er bij de optie van het verlaagde plafond door [gedaagde in de hoofdzaak] – anders dan vermeld in de conclusie van antwoord – niet is gewaarschuwd voor mogelijke scheurvorming. [gedaagde in de hoofdzaak] voert aan dat hij geen garantie heeft gegeven dat in het stucwerk geen scheurvorming zou optreden. Dit staat er naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan in de weg dat de scheurvorming een tekortkoming kan zijn waarvoor [gedaagde in de hoofdzaak] aansprakelijk is. [eisers in de hoofdzaak] heeft zich overigens ook niet beroepen op garantie.
5.5
[eisers in de hoofdzaak] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde in de hoofdzaak] tekort is geschoten in haar verplichtingen om een goed en deugdelijk verlaagd plafond aan te brengen een rapport overgelegd van het Bureau voor Bouwpathologie (productie 9 dagvaarding). Daarin is geoordeeld dat er op veel plaatsen sprake is van scheurvorming van het stucwerk omdat het plafond niet goed is aangebracht. Uit het rapport volgt niet dat er enkel sprake is van “haarscheuren” die [eisers in de hoofdzaak] dient te accepteren, zoals [gedaagde in de hoofdzaak] aanvoert. Volgens de deskundige had er onder meer dubbel regelwerk moeten worden uitgevoerd, had de hart op hart afstand tussen het regelwerk verkleind moeten worden en hadden er meer schroeven moeten worden toegepast in de gipsbeplating.
5.6
De rechtbank stelt voorop dat het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen omdat [gedaagde in de hoofdzaak] na uitnodiging aanwezig was bij het onderzoek en opmerkingen heeft gemaakt. [gedaagde in de hoofdzaak] betwist het rapport om meerdere redenen, namelijk omdat er geen destructief onderzoek heeft plaatsgevonden, de TBA richtlijn niet geldt, een onderbouwing ontbreekt is en er een andere oorzaak is van scheurvorming. Op deze bezwaren zal de rechtbank hierna ingaan.
Geen destructief onderzoek
5.7
Volgens [gedaagde in de hoofdzaak] kan zonder destructief onderzoek niet worden vastgesteld of het werk gebrekkig is. Aan dit bezwaar gaat de rechtbank voorbij. De deskundige is voor de feitelijke vaststelling van de opbouw van het plafond uitgegaan van de eigen opgave daarover van [gedaagde in de hoofdzaak] en heeft die constructie vervolgens getoetst aan de richtlijnen. Het valt niet in te zien wat destructief onderzoek hier nog aan had kunnen toevoegen. De deskundige mocht afgaan op de feitelijkheden in de uitvoering zoals [gedaagde in de hoofdzaak] deze had geschetst en daar vervolgens een oordeel over geven.
TBA richtlijn
5.8
[gedaagde in de hoofdzaak] voert aan dat het rapport ten onrechte is gebaseerd op de TBA richtlijn en dat de Gyproc richtlijnen van de leverancier leidend zijn. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in de hoofdzaak] dit bezwaar onvoldoende heeft onderbouwd. De genoemde TBA (Technisch Bureau Afbouw) richtlijn 1.1 heeft tot doel om algemeen toepasbare voorschriften te geven voor een plafondconstructie die geschikt is voor een gestukadoorde afwerking, ter voorkoming van scheurvorming. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft niet aangegeven welk deel van de TBA richtlijn, die volgens de deskundige onafhankelijk en algemeen toepasbaar is, niet geldt bij gebruik van Gyproc-platen en welke verkeerde conclusie is getrokken. Aan dit bezwaar van [gedaagde in de hoofdzaak] wordt daarom als onvoldoende onderbouwd voorbij gegaan.
Onderbouwing
5.9
Verder voert [gedaagde in de hoofdzaak] aan dat in het rapport niet onderbouwd is welke materialen, welke hart op hart afstand en welk aantal schroeven moesten worden gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat het door de deskundige niet noemen van details van juist materiaal en de juiste wijze van plaatsing niet maakt dat het rapport daarmee ondeugdelijk is. In het rapport is namelijk verwezen naar de TBA richtlijn waarin de wijze van aanbrengen en het soort materiaal staat vermeld. [gedaagde in de hoofdzaak] betwist ook niet dat de vastgestelde uitvoering niet aan de TBA richtlijn voldoet. Aan het bezwaar dat het rapport onvoldoende is onderbouwd wordt dan ook voorbij gegaan.
Andere oorzaak
5.1
[gedaagde in de hoofdzaak] voert aan dat de scheurvorming is veroorzaakt door gebrekkig stucwerk omdat het onvoldoende dik is aangebracht. De rechtbank is van oordeel dat ook als zou komen vast te staan dat het stucwerk onvoldoende dik is aangebracht, dit de conclusie van de deskundige over de tekortkomingen aan de plafondconstructie niet wegneemt. De stelling kan [gedaagde in de hoofdzaak] dan ook niet baten.
5.11
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde in de hoofdzaak] het rapport onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de conclusie in het rapport dat het plafond ondeugdelijk is aangebracht door [gedaagde in de hoofdzaak] .
5.12
[gedaagde in de hoofdzaak] beroept zich op artikel 17 lid 2 van haar algemene voorwaarden waaruit volgens haar volgt dat er bij uiterlijke onvolkomendheden die het gevolg zijn van gebruikte materialen geen grond is voor verhaal. Dit beroep slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet vanwege de tenzij bepaling in dat artikellid. Daarin is uitgezonderd ondeskundig gebruik en ondeskundige toepassing van materialen en daarvan is sprake, gelet op de bevindingen van de deskundige.
5.13
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde in de hoofdzaak] tekort geschoten is in haar verplichtingen uit de overeenkomst.
Klachtplicht geschonden?
5.14
[gedaagde in de hoofdzaak] voert subsidiair aan dat [eisers in de hoofdzaak] niet tijdig heeft geklaagd. Zij beroept zich op de artikelen 7:758 lid 3 en 6:89 BW.
5.15
Artikel 7:758 lid 3 BW (oud) – dat hier nog van toepassing is – bepaalt dat het risico voor gebreken bij oplevering overgaat op de opdrachtgever, behalve voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering niet redelijkerwijs had moeten ontdekken. Dit betekent ook dat een opdrachtgever, na ontdekking van gebreken aan het werk van de aannemer, binnen bekwame tijd moet protesteren, hetgeen ook voortvloeit uit artikel 6:89 BW. Bij de beoordeling van de vraag of tijdig is geklaagd, dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Van belang is voorts of de aannemer nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de opdrachtgever klaagt. De lengte van de termijn die verstreken is tot aan het protest is op zichzelf niet doorslaggevend, maar wel een belangrijke factor bij de beoordeling.
5.16
[gedaagde in de hoofdzaak] voert aan dat [eisers in de hoofdzaak] bij oplevering van het plafond had moeten onderzoeken of dit voldeed aan de eisen omdat het uit coulance is aangebracht en [eisers in de hoofdzaak] werd bijgestaan door een professionele stukadoor. [gedaagde in de hoofdzaak] voert daarnaast aan dat er sprake is van gebreken die [eisers in de hoofdzaak] op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken.
5.17
[eisers in de hoofdzaak] betwist dat hij niet tijdig heeft geklaagd. Hij stelt een leek te zijn tegenover een professionele aannemer en dat er geen sprake was van gebreken die kenbaar waren bij oplevering.
5.18
Tussen partijen is allereerst in geschil of [eisers in de hoofdzaak] de gebreken aan de plafondconstructie bij de oplevering redelijkerwijs had behoren te ontdekken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. [eisers in de hoofdzaak] heeft onweersproken gesteld dat hij tijdens de oplevering niet werd bijgestaan door [gedaagde in de vrijwaringszaak] of een andere deskundige. Daar bestond ook geen verplichting toe. De gebreken aan de plafondconstructie die door de deskundige zijn vastgesteld, waren verder voor een deel aan het oog onttrokken omdat zij zich onder het plafond bevonden. Bovendien geldt dat voor zover bepaalde punten die de deskundige als gebrekkig bestempelt wel zichtbaar waren, voor een leek niet zichtbaar is dat het om gebreken gaat. Zo kan [eisers in de hoofdzaak] bijvoorbeeld wel zien hoeveel schroeven er in de platen zitten, maar kan van hem niet verwacht worden dat hij ziet dat dit er te weinig zijn. Het beroep op artikel 7:758 lid 3 BW slaagt dan ook niet. [gedaagde in de hoofdzaak] beroept zich er verder op dat [gedaagde in de vrijwaringszaak] had moeten waarschuwen op grond van artikel 7:754 BW, maar onduidelijk is welk verwijt zij hiermee aan [eisers in de hoofdzaak] maakt. Voornoemd artikel speelt namelijk geen rol in de verhouding tussen [eisers in de hoofdzaak] en [gedaagde in de hoofdzaak] , zodat hieraan voorbij wordt gegaan. Hierdoor geldt dat [eisers in de hoofdzaak] pas hoefde te klagen nadat hij gebreken redelijkerwijs kon ontdekken. Met [eisers in de hoofdzaak] is de rechtbank van oordeel dat dit was nadat de scheurvorming ontstond. De rechtbank gaat ervan uit dat [eisers in de hoofdzaak] binnen bekwame tijd daarna heeft geklaagd omdat hij ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij [gedaagde in de hoofdzaak] kort nadat de zichtbare scheuren ontstonden erbij heeft gehaald. [gedaagde in de hoofdzaak] maakt ook geen probleem van de tijd gelegen tussen het ontstaan van de scheuren en het melden aan haar, anders dan dat [eisers in de hoofdzaak] een onderzoek had moeten doen bij oplevering van het plafond. Het beroep op schending van de klachtplicht wordt daarom afgewezen.
Omzetting in vervangende schadevergoeding
5.19
Bertens heeft, nadat [gedaagde in de hoofdzaak] door de tekortkoming en de ingebrekestelling in verzuim was komen te verkeren, een omzettingsverklaring uitgebracht, waarmee de vordering tot nakoming is omgezet in een vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding.
Schade
5.2
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het rapport is komen vast te staan dat de scheurvorming in ieder geval mede veroorzaakt is door de plafondconstructie. Voor zover de scheurvorming mede te wijten zou zijn aan het stucwerk door [gedaagde in de vrijwaringszaak] is [gedaagde in de hoofdzaak] op grond van artikel 6:99 BW in beginsel gehouden de gehele schade aan [eisers in de hoofdzaak] te vergoeden. Hiermee wordt toegekomen aan de vraag welke schade [gedaagde in de hoofdzaak] precies aan [eisers in de hoofdzaak] dient te vergoeden.
5.21
De door [eisers in de hoofdzaak] gevorderde schade houdt verband met vervanging van het plafond, wat volgens hem de enige mogelijkheid van herstel is. Hij verwijst daarbij naar het oordeel van de deskundige daarover in het rapport. [gedaagde in de hoofdzaak] betwist dat vervanging nodig is en voert aan dat er andere oplossingen mogelijk zijn zoals kitten of het plaatsen van extra schroeven. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in de hoofdzaak] in het licht van het rapport niet kon volstaan met de niet onderbouwde stelling dat er andere oplossingen mogelijk waren dan vervanging van het plafond. Aan de betwisting van [gedaagde in de hoofdzaak] dat vervanging nodig is, wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij gegaan. De rechtbank gaat ervan uit dat volledige vervanging van het plafond nodig is. Daarmee is ook het causale verband tussen de tekortkoming en de schade wegens vervanging van het plafond gegeven.
5.22
[gedaagde in de hoofdzaak] is alleen aansprakelijk voor schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van [eisers in de hoofdzaak] berust, dat deze schade haar, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). Daarbij is relevant in hoeverre de schade het redelijkerwijs te verwachten gevolg is van die gebeurtenis.
5.23
De rechtbank zal hierna de door [eisers in de hoofdzaak] opgevoerde schadeposten afzonderlijk bespreken.
Vervanging plafond
5.24
[eisers in de hoofdzaak] stelt dat de kosten voor een nieuw verlaagd gipsplaten plafond € 32.808,25 bedragen en legt ter onderbouwing daarvan een offerte van [b.v. 1] over (productie 17 dagvaarding).
5.25
[gedaagde in de hoofdzaak] voert aan dat de gevorderde kosten niet redelijk en marktconform zijn en dat zij voor een verlaagd plafond circa € 7.000,00 exclusief btw zou berekenen. Volgens [gedaagde in de hoofdzaak] dient [eisers in de hoofdzaak] de geoffreerde post van afdekken van meubels, vloeren en wanden zelf uit te voeren in het kader van zijn schadebeperkingsplicht en zij verwijst naar de begroting van de schade door de deskundige op maximaal € 25.000,00.
5.26
De rechtbank is van oordeel dat kosten van vervanging van het plafond het directe gevolg is van de tekortkoming van [gedaagde in de hoofdzaak] en haar daarom kan worden toegerekend. Voor wat betreft de hoogte van de schade kunnen de door [gedaagde in de hoofdzaak] genoemde kosten van vervanging door haar zelf niet tot uitgangspunt worden genomen nu het juist gaat om vervangende schadevergoeding, dus vergoeding van kosten om het werk door een derde te laten uitvoeren. Uitgegaan zal worden van de door de deskundige begrote schade omdat [eisers in de hoofdzaak] onvoldoende heeft toegelicht waar het verschil tussen de door de deskundige begrote kosten en de offerte vandaan komt. Uitgaan zal worden van het door de deskundige genoemde bedrag van € 80,00 per m2 voor het aanbrengen van een nieuw plafond en een bedrag van 6.800,00 voor het afplakken van vloeren en wanden en verwijderen en afvoeren van het plafond. Gezien de oppervlakte van 216 m2 (als vermeld in de als productie 17 overgelegde offerte) komt de schade ter zake van het plafond daarmee op een totaalbedrag van € 24.080,00 (216 x € 80,00 + € 6.800,00). [gedaagde in de hoofdzaak] voert nog aan dat [eisers in de hoofdzaak] in het kader van schadebeperking zelf vloeren en wanden kan afdekken, maar naar het oordeel van de rechtbank kan dit in redelijkheid niet van [eisers in de hoofdzaak] worden verlangd. Dit omdat voor de wijze en mate van afdekken van vloeren en wanden deskundigheid vereist is ter voorkoming van schade aan wanden en de vloer. Het beroep van [gedaagde in de hoofdzaak] op de schadebeperkingsplicht gaat daarom niet op.
In en uithuizen inboedel
5.27
[eisers in de hoofdzaak] stelt dat de inboedel weggehaald dient te worden vanwege het verwijderen en opnieuw aanbrengen van het plafond en vervolgens weer terug plaatsen van de inboedel. [eisers in de hoofdzaak] legt ten aanzien van die kosten een offerte over van € 8.750,00 van [b.v. 2] (productie 14 dagvaarding) en vordert hiervan de helft, zijnde een bedrag van € 4.375,00.
5.28
[gedaagde in de hoofdzaak] betwist de kosten en voert aan dat de schade in een te ver verwijderd verband staat van het gebrek in het werk.
5.29
De rechtbank is van oordeel dat verhuizing van de inboedel nodig is voor vervanging van het plafond en de kosten daarom aan [gedaagde in de hoofdzaak] kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 4.375,00 toewijsbaar.
Demonteren, aanpassen en opslaan van hoge kasten/kastdeuren en inkisten kookeiland
5.3
[eisers in de hoofdzaak] stelt dat de kosten voor het demonteren, aanpassen en opslaan van kasten en deuren € 10.666,15 bedragen en legt ter onderbouwing daarvan een offerte over van [b.v. 3] (productie 15 dagvaarding).
5.31
[gedaagde in de hoofdzaak] betwist de kosten omdat deze in een te ver verwijderd verband staan.
5.32
De rechtbank is van oordeel dat kosten van demonteren en opslaan van kasten en het inkisten van het kookeiland voor vergoeding in aanmerking komen. Het zijn kosten die nodig zijn om een nieuw plafond te kunnen plaatsen en deze kunnen [gedaagde in de hoofdzaak] als een gevolg van de tekortkoming worden toegerekend. Dat geldt niet voor de in de offerte berekende uren voor het inkorten van deuren. Gebleken is namelijk dat de scheuren vrij snel na het opgeleverde stucwerk zichtbaar waren en [eisers in de hoofdzaak] heeft er niet voor gekozen om de plaatsing van de kastdeuren (die pas na definitieve meting na het aangebrachte stucwerk kon plaatsvinden) uit te stellen in afwachting van duidelijkheid over het plafond. Niet valt in te zien waarom plaatsing van de kastdeuren direct noodzakelijk was. Hierdoor staat de schade in verband met het inkorten van de kastdeuren in een te ver verwijderd verband met de tekortkoming van [gedaagde in de hoofdzaak] zodat dit op grond van artikel 6:98 BW in redelijkheid niet aan [gedaagde in de hoofdzaak] kan worden toegerekend. De rechtbank maakt uit de offerte op dat er 24 uren zijn berekend voor het demonteren en 30 uren voor het monteren, waardoor er bij gebreke van verder gegeven inzicht vanuit wordt gegaan dat met het inkorten van deuren 6 uren zijn gemoeid a € 65,00 per uur te vermeerderen met btw. Dit betekent dat € 471,90 (6 x € 65,00 x 21%) in mindering strekt op de factuur en het resterende bedrag van € 10.194,25 toewijsbaar is.
Inkorten van 9 binnendeuren en leveren 3 nieuwe binnendeuren
5.33
[eisers in de hoofdzaak] stelt dat de kosten voor het ter plaatse inkorten van 9 binnendeuren en het leveren van 3 nieuwe binnendeuren € 7.350,75 bedragen en legt ter onderbouwing daarvan een offerte over van [bedrijf] (productie 16 dagvaarding).
5.34
[gedaagde in de hoofdzaak] voert aan dat de schade in te verwijderd verband staat met de tekortkoming van [gedaagde in de hoofdzaak] .
5.35
De rechtbank is van oordeel dat de schade redelijkerwijs aan [gedaagde in de hoofdzaak] is toe te rekenen. Bij het aanbrengen van het plafond was bekend dat er deuren tot het plafond zouden komen. Van [eisers in de hoofdzaak] kon daarnaast niet verwacht worden dat hij pas deuren zou hangen als er duidelijkheid was over oorzaak van de scheurvorming ook al was er onzekerheid of de deuren bij vervanging van het plafond nog zouden passen. De gevorderde schade van € 7.350,75 is daarom toewijsbaar.
Matiging
5.36
[gedaagde in de hoofdzaak] doet voorts een beroep op artikel 6:109 BW. Ingevolge die bepaling kan, indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt, de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen. De rechtbank stelt voorop dat zij terughoudend moet omgaan met de in artikel 6:109 BW gegeven bevoegdheid. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft niet toegelicht welke omstandigheden maken dat sprake is van onaanvaardbare gevolgen. Er is dan ook geen aanleiding om tot matiging over te gaan.
5.37
In totaal is aan schade dan een bedrag van € 46.000,00 toewijsbaar. [gedaagde in de hoofdzaak] voert aan dat het door [gedaagde in de vrijwaringszaak] betaalde bedrag van € 4.375,00 aan [eisers in de hoofdzaak] (in het kader van de regeling) op grond van artikel 6:7 lid 2 BW in mindering strekt op de vordering. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Het door [gedaagde in de vrijwaringszaak] betaalde bedrag ziet blijkens de in de vrijwaringszaak overgelegde vaststellingsovereenkomst op verhuiskosten en [gedaagde in de hoofdzaak] is door [eisers in de hoofdzaak] voor de andere helft van de verhuiskosten aangesproken.
Wettelijke rente
5.38
[eisers in de hoofdzaak] vordert wettelijke rente over de schade vanaf 11 oktober 2019, maar op dat moment was [gedaagde in de hoofdzaak] nog niet in verzuim ter zake betaling van vervangende schadevergoeding. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde in de hoofdzaak] bij brief van 9 juni 2022 voor het eerst is gesommeerd tot betaling van vervangende schadevergoeding. Omdat [gedaagde in de hoofdzaak] niet binnen de gestelde termijn van 14 dagen tot betaling is overgegaan, is zij met ingang van 23 juni 2022 in verzuim komen te verkeren. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is daarom vanaf dan toewijsbaar.
Deskundigenkosten
5.39
[eisers in de hoofdzaak] vordert een bedrag van € 1.597,20 aan deskundigenkosten. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft [eisers in de hoofdzaak] de factuur van de deskundige overgelegd (productie 19 dagvaarding). Omdat het naar het oordeel van de rechtbank "redelijke kosten ter vaststelling van schade" als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW betreffen, zal deze vordering worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf de dag der dagvaarding zal ook worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.4
Aan buitengerechtelijke incassokosten vordert [eisers in de hoofdzaak] een bedrag van € 1.605,67. [eisers in de hoofdzaak] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Gelet op het toe te wijzen bedrag aan schade zal aan buitengerechtelijke incassokosten conform het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief een bedrag van € 1.494,35 worden toegewezen.
Proceskosten
5.41
[gedaagde in de hoofdzaak] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers in de hoofdzaak] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
131,18
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
- nakosten
2.366,00
173,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
(plus verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.971,18
5.42
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten wordt toegewezen als op de in het dictum vermelde wijze.
In de vrijwaring
Gebrekkig stucwerk?
5.43
[eiseres in de vrijwaringszaak] stelt primair dat de scheurvorming komt door gebrekkig stucwerk van [gedaagde in de vrijwaringszaak] . [eiseres in de vrijwaringszaak] verwijst ter onderbouwing van die stelling naar het rapport dat [eisers in de hoofdzaak] in de hoofdzaak heeft overgelegd waarin staat dat het stucwerk onvoldoende dik is aangebracht en stucgaas niet goed is gehecht.
5.44
[gedaagde in de vrijwaringszaak] betwist dat er op basis van het rapport van uitgegaan kan worden dat de scheuren veroorzaakt zijn door het stucwerk. Dit omdat hij niet bij de totstandkoming van het rapport is betrokken waardoor het niet zorgvuldig en niet objectief is. [gedaagde in de vrijwaringszaak] betwist de feitelijke constateringen van de deskundige dat de wapeningstroken breder moesten zijn, dat er nat op nat gewerkt moest worden en de stuclaag dikker moest zijn. Hij stelt dat de deskundige dit zonder destructief onderzoek niet kon vaststellen en dat hij wel wapeningsstroken van 10 cm breed heeft gebruikt, nat op nat heeft gewerkt, de naden heeft dichtgedrukt en een voldoende dikke stuclaag heeft aangebracht. [gedaagde in de vrijwaringszaak] onderbouwt zijn stellingen met foto’s die gemaakt zijn gedurende het uitvoeren van de werkzaamheden.
5.45
De rechtbank is van oordeel dat het rapport anders dan in de hoofdzaak hier niet tot uitgangspunt kan worden genomen. De deskundige heeft geen destructief onderzoek verricht én zich niet gebaseerd op uitlatingen van [gedaagde in de vrijwaringszaak] over de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden, maar op uitlatingen van [eisers in de hoofdzaak] en [eiseres in de vrijwaringszaak] . Dit terwijl [eisers in de hoofdzaak] en [eiseres in de vrijwaringszaak] niet betrokken waren bij de feitelijke uitvoering van het stucwerk. Hierdoor is niet uitgesloten dat de deskundige na destructief onderzoek of informatie van [gedaagde in de vrijwaringszaak] tot andere conclusies was gekomen over het stucwerk dan nu het geval is. De deskundige heeft bij één lichtpunt de dikte van het stucwerk beoordeeld, maar gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde in de vrijwaringszaak] acht de rechtbank dat onvoldoende om de getrokken conclusies op te kunnen baseren. Na de gemotiveerde betwisting van [gedaagde in de vrijwaringszaak] had het daarom op de weg van [eiseres in de vrijwaringszaak] gelegen om te onderbouwen waarom de conclusie van de deskundige toch juist is. [eiseres in de vrijwaringszaak] heeft daarover niets gesteld. Nu [eiseres in de vrijwaringszaak] haar stelling over het gebrekkige stucwerk niet nader heeft onderbouwd, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Dit betekent dat er niet van uit kan worden gegaan dat het stucwerk niet goed is aangebracht door [gedaagde in de vrijwaringszaak] en de oorzaak van de schade (ook) bij [gedaagde in de vrijwaringszaak] ligt.
Onrechtmatige daad?
5.46
Subsidiair stelt [eiseres in de vrijwaringszaak] dat [gedaagde in de vrijwaringszaak] onrechtmatig heeft gehandeld door de ondergrond niet te controleren en dat [gedaagde in de vrijwaringszaak] had moeten waarschuwen voor een ongeschikte ondergrond op grond van artikel 7:754 BW.
5.47
[gedaagde in de vrijwaringszaak] betwist onrechtmatig te hebben gehandeld en voert aan dat hij niet alles van de plafondconstructie kon zien en de ondergrond hem op zich niet vreemd en niet ongeschikt voor stucwerk voorkwam. Verder voert [gedaagde in de vrijwaringszaak] aan dat hij vertrouwde op deugdelijk werk van [eiseres in de vrijwaringszaak] .
5.48
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres in de vrijwaringszaak] gelet op de betwisting van [gedaagde in de vrijwaringszaak] onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd welk verwijt [gedaagde in de vrijwaringszaak] precies kan worden gemaakt zodanig dat een deel van het verwijt dat [eiseres in de vrijwaringszaak] is gemaakt – haar ondeugdelijk werk – naar een ander verlegd kan worden. [eiseres in de vrijwaringszaak] stelt enkel dat [gedaagde in de vrijwaringszaak] [eisers in de hoofdzaak] op grond van artikel 7:754 BW had moeten waarschuwen en stelt terecht dat dit een onderzoeksplicht omvat. Als reactie hierop heeft [gedaagde in de vrijwaringszaak] echter aangegeven ook onderzoek te hebben gedaan en dat hij niet kon zien hoe de constructie was uitgevoerd en dat het plafond na aanbrenging van extra schroeven er prima uitzag. Bij gebreke van een onderbouwing waaraan [gedaagde in de vrijwaringszaak] had moeten zien dat de ondergrond gebrekkig was en had moeten waarschuwen, kan niet geconcludeerd worden dat [gedaagde in de vrijwaringszaak] niet aan de waarschuwingsplicht heeft voldaan jegens [eisers in de hoofdzaak] en daarmee jegens [eiseres in de vrijwaringszaak] onrechtmatig heeft gehandeld.
5.49
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
5.5
[eiseres in de vrijwaringszaak] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers in de hoofdzaak] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
- nakosten
2.366,00
173,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
(plus verhoging zoals in de beslissing vermeld)
Totaal
3.840,00

6.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak
6.1
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak] om aan [eisers in de hoofdzaak] te betalen een bedrag van € 46.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 23 juni 2022 tot de dag der algehele voldoening,
6.2
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak] om aan [eisers in de hoofdzaak] te betalen een bedrag van € 1.597,20 aan deskundigenkosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
6.3
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak] om aan [eisers in de hoofdzaak] te betalen een bedrag van € 1.494,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
6.4
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers in de hoofdzaak] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.971,18 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [gedaagde in de hoofdzaak] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde in de hoofdzaak] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.5
[gedaagde in de hoofdzaak] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.6
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
In de vrijwaringzaak
6.8
wijst de vorderingen af,
6.9
veroordeelt [eiseres in de vrijwaringszaak] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in de vrijwaringszaak] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.840,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [eiseres in de vrijwaringszaak] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres in de vrijwaringszaak] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.1
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.