Op 15 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de procedure op 15 augustus 2024 met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder van [minderjarige] en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De vader was niet aanwezig, maar heeft schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De kinderrechter heeft in haar beoordeling de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en de correspondentie van de GI, meegenomen. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die bij haar moeder woont. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sinds de broer van [minderjarige] op een andere plek woont, minder spanningen in de thuissituatie zijn. De GI heeft echter zorgen geuit over het gedrag van [minderjarige] op school en de noodzaak van toezicht. De moeder heeft betwist dat er nog sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] en pleit voor hulp op vrijwillige basis.
Na de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn, maar dat een verlenging voor een langere periode niet noodzakelijk is. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor een korte periode van twee weken, om een warme overdracht naar vrijwillige hulpverlening te organiseren. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.