ECLI:NL:RBZWB:2024:5761

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/423885 / JE RK 24-1180
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 15 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de procedure op 15 augustus 2024 met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder van [minderjarige] en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De vader was niet aanwezig, maar heeft schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en de correspondentie van de GI, meegenomen. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die bij haar moeder woont. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sinds de broer van [minderjarige] op een andere plek woont, minder spanningen in de thuissituatie zijn. De GI heeft echter zorgen geuit over het gedrag van [minderjarige] op school en de noodzaak van toezicht. De moeder heeft betwist dat er nog sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] en pleit voor hulp op vrijwillige basis.

Na de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn, maar dat een verlenging voor een langere periode niet noodzakelijk is. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor een korte periode van twee weken, om een warme overdracht naar vrijwillige hulpverlening te organiseren. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423885 / JE RK 24-1180
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N. van Vliet, te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 juni 2024;
  • de door de GI ingediende brief van Veilig Thuis van 17 juli 2024;
  • het e-mailbericht van de vader van 14 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De vader is niet verschenen. Hij heeft schriftelijk zijn mening over het verzoek kenbaar gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter het standpunt van de vader samengevat.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
Bij beschikking van 1 augustus 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [naam] en [minderjarige] met ingang van 23 augustus 2023 verlengd tot 23 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Aan haar verzoek legt de GI ten grondslag dat sinds de broer van [minderjarige] ( [naam] ) op een andere plek is gaan wonen er minder spanningen bij de moeder thuis zijn. Ten tijde van escalaties heeft de GI in het gezin MST willen inzetten, maar dat kwam onvoldoende van de grond door gebrek aan draagkracht aan de zijde van de moeder.
[minderjarige] heeft samen met de moeder aangegeven dat zij niet meer in gesprek wil gaan met de ambulant begeleider van [hulpverlening 1] . Deze hulp is daardoor afgesloten en het is niet gelukt om opnieuw hulp in te zetten. Om deze redenen is er onvoldoende zicht op de thuissituatie.
De GI acht dat wel van belang. Op 30 mei 2024 heeft de mentor van [minderjarige] namelijk contact gezocht met de jeugdbeschermer om de zorgen te bespreken die zij had.
Zo laat [minderjarige] op school uitdagend gedrag zien en zoekt zij met een medeleerling ruzie.
[naam] is bijna achttien jaar, waardoor zijn kinderbeschermingsmaatregel binnenkort afloopt.
Dit maakt dat er dan vanuit de GI niets ingezet kan worden om [naam] , indien nodig, als agressor uit de situatie te halen. Concluderend constateert de GI dat een gedwongen maatregel nog noodzakelijk is. Wel vraagt zij zich af in welke hoedanigheid een ondertoezichtstelling nog effect zal gaan hebben op de situatie. Daarbij betwist de GI de stelling van de moeder dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling veelal ingegeven zou zijn om de situatie van [naam] te kunnen blijven volgen. De GI acht het wel van belang om toezicht te kunnen blijven houden op wat het effect daarvan op [minderjarige] is.
4.2.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat niet voldaan wordt aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. Allereerst omdat van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] geen sprake (meer) is.
De moeder erkent dat [minderjarige] door het (agressieve) gedrag van [naam] lange tijd veel last heeft gehad van de spanningsvolle situatie in het systeem. Sinds [naam] in april 2024 begeleid is gaan wonen ondervinden de moeder en [minderjarige] rust in de situatie.
Daarbij erkent de moeder dat er zich eind juni 2024 nog een conflict met [naam] voordeed in de thuissituatie. Dit neemt volgens de moeder niet weg dat zij toen meteen de verantwoordelijkheid nam en zij bijvoorbeeld [minderjarige] , voordat de zaak daadwerkelijk escaleerde, naar haar oma stuurde waardoor zij er amper iets van meekreeg.
Bij het uitspreken van de ondertoezichtstelling waren er ook nog zorgen over de seksuele ontwikkeling van [minderjarige] , omdat er sprake zou zijn geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van [naam] naar [minderjarige] toe. Daar is in de loop der tijd amper zicht op gekomen. Vraag is of en in hoeverre dat nog de aandacht behoeft. [minderjarige] vindt het ook lastig om daarover te praten. Voor herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] lijken vooralsnog geen mogelijkheden aanwezig. Rest enkel nog de zorgen over school. Volgens de moeder wil zij binnenkort in contact treden met de mentor om op school uit te leggen in welke situatie [minderjarige] zich vorig jaar thuis heeft bevonden. Daarbij merkt de moeder nog op dat de ruzie die [minderjarige] had van twee kanten kwam. Niet alleen [minderjarige] was de boosdoener. Het lijkt er op, aldus de moeder, dat het verzoek van de GI veelal is ingegeven om de situatie van [naam] te kunnen blijven volgen, maar binnen de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal daarop geen invloed kunnen worden uitgeoefend.
Concluderend is de moeder van mening dat kan en moet worden ingezet op hulp op vrijwillige basis.
4.3.
De vader laat in zijn e-mailbericht laten weten dat hij met zijn beide kinderen geen contact meer heeft en dat hij als vader zijnde ook geen enkele invloed meer op hen heeft. Om die reden acht de vader het ook niet zinvol om de mondelinge behandeling bij te wonen.
In het belang van [minderjarige] ondersteunt de vader het verzoek van de GI.
4.4.
Door [minderjarige] is tijdens het gesprek met de kinderrechter naar voren gebracht dat het goed met haar gaat. Tussen haar en haar broer zijn geen spanningen meer, al hebben ze wel af en toe ruzie, Er zijn wel spanningen tussen haar moeder en haar broer en dat kan heftig zijn. Voor contact met haar vader staat [minderjarige] nog niet open. De hulpverlening via [hulpverlening 1] is gestopt. [minderjarige] had geen zin meer om elke week met een hulpverlener van [hulpverlening 1] te moeten praten. Volgens [minderjarige] kan zij indien nodig bij haar moeder voldoende haar verhaal doen. Een verlenging van de ondertoezichtstelling vindt [minderjarige] daarom niet nodig.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling overweegt de kinderrechter, dat zij met de GI de gestelde zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] op zich deelt. De GI vraagt zich wel af in hoeverre een ondertoezichtstelling nog effect zal gaan hebben op de situatie. Enkel indien de moeder de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is zal accepteren, zal een maatregel binnen een gedwongen kader niet aan de orde hoeven zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder nadrukkelijk toegezegd dat zij bereid is om op vrijwillige basis de noodzakelijke hulp te accepteren, zoals de hulp vanuit “ [hulpverlening 2] ” van het Leger des Heils. Zij heeft daartoe zelf reeds stappen gezet. Volgens de moeder is zij daar reeds bekend en kan haar dossier daar zo heropend worden, waardoor mag worden verwacht dat die hulp op vrij korte termijn van start zal kunnen gaan. Daarbij is de kinderrechter gebleken dat [minderjarige] enkel nog voor hulp open lijkt te staan als haar moeder daar ook achterstaat. Dit alles zo zijnde heeft de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling aan de GI voorgelegd of zij kan instemmen met korte verlenging van de ondertoezichtstelling, zoals voor de duur van twee weken. Dit om binnen deze periode een warme overdracht naar de vrijwillige hulpverlening te organiseren. Zowel de GI als de moeder hebben verklaard hiermee te kunnen instemmen.
5.4.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog voor korte periode aanwezig zijn, maar dat aanleiding wordt gezien om de maatregel in duur flink in te beperken en het verzoek voor het overige af te wijzen.
5.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 23 augustus 2024 tot 6 september 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2024 door mr. De Graaf, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 20 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.