Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
- de moeder en haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 14 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, hierna te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de meisjes voor een periode van twaalf maanden onder toezicht te stellen en hen voor vier maanden uit huis te plaatsen in een pleeggezin. Dit verzoek is gedaan vanwege de persoonlijke problematiek van de ouders, die momenteel niet in staat zijn om zelfstandig voor hun kinderen te zorgen. De ouders en de meisjes staan op de wachtlijst voor een ouder-kindtraject, wat de situatie bemoeilijkt.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2024, waarbij de ouders en hun advocaat aanwezig waren, werd vastgesteld dat de gecertificeerde instelling (GI) de oproep voor de behandeling niet had ontvangen. Desondanks besloot de kinderrechter om de behandeling voort te zetten. De ouders gaven aan dat er veel speelt in hun leven, waaronder financiële problemen en twijfels over het vaderschap van de vader. De kinderrechter oordeelde dat de ouders hun best doen om samen te werken, maar dat er behoefte is aan ondersteuning, zoals een persoonlijke begeleider.
De kinderrechter heeft de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing als voldaan beschouwd. De ouders zijn het eens met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, en de kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing houdt in dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht worden gesteld van de GI van 21 augustus 2024 tot 21 augustus 2025, en dat zij van 21 augustus 2024 tot 21 december 2024 in een pleegzorgvoorziening worden geplaatst. De ouders hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen.