Op 15 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met inachtneming van verschillende stukken, waaronder een verzoekschrift van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling optreedt. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de vader was niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling. De moeder en een vertegenwoordiger van de GI waren wel aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarige naar haar mening gevraagd, maar zij heeft geen mening gegeven.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige eerder onder toezicht is gesteld en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend vanwege huiselijk geweld in de thuissituatie. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de minderjarige zich in het gezinshuis positief ontwikkelt, maar nog niet veilig genoeg is om terug te keren naar de moeder. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om te werken aan contactherstel, maar dat dit nog niet mogelijk is. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de afstand die de uithuisplaatsing creëert tussen hem en de minderjarige.
De kinderrechter heeft op basis van de wetgeving en de ingediende stukken geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 21 augustus 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.