ECLI:NL:RBZWB:2024:5779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/423096 / JE RK 24-1044
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 15 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met inachtneming van verschillende stukken, waaronder een verzoekschrift van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling optreedt. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de vader was niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling. De moeder en een vertegenwoordiger van de GI waren wel aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarige naar haar mening gevraagd, maar zij heeft geen mening gegeven.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige eerder onder toezicht is gesteld en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend vanwege huiselijk geweld in de thuissituatie. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de minderjarige zich in het gezinshuis positief ontwikkelt, maar nog niet veilig genoeg is om terug te keren naar de moeder. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om te werken aan contactherstel, maar dat dit nog niet mogelijk is. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de afstand die de uithuisplaatsing creëert tussen hem en de minderjarige.

De kinderrechter heeft op basis van de wetgeving en de ingediende stukken geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 21 augustus 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423096 / JE RK 24-1044
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 31 mei 2024;
  • het e-mailbericht van de vader van 9 juli 2024;
  • het op 13 augustus 2024 van de GI ontvangen MST-rapport van 15 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is niet verschenen. Hij heeft schriftelijk zijn standpunt over het verzoek kenbaar gemaakt.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 21 augustus 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 21 augustus 2024 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleent in een gezinshuis met ingang van 21 augustus 2023 tot 21 februari 2024.
2.3.
Bij beschikking van 13 februari 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 21 februari 2024 verlengd tot 21 augustus 2024.
2.4.
[minderjarige] verblijft op grond van de laatstelijk afgegeven machtiging in een gezinshuis te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Aan haar verzoek legt de GI ten grondslag dat [minderjarige] destijds in verband met huiselijk geweld in de thuissituatie bij de moeder met haar partner uit huis is geplaatst.
Sinds enige tijd verblijft [minderjarige] in het huidige gezinshuis. [minderjarige] voelt zich nog niet veilig om terug te keren naar het huis van de moeder, omdat zij bang is daar de partner van moeder tegen te komen en omdat haar moeder onvoldoende erkent dat [minderjarige] onveiligheid heeft ervaren. Op dit moment is [minderjarige] bezig met therapie via [therapeut] om haar emoties een plekje te kunnen geven en zich minder gespannen en minder snel paniekerig te voelen. Anders dan de vader begrijpt de moeder dat [minderjarige] eerst nog een traject van traumatherapie moet doorlopen, alvorens van een thuisplaatsing sprake kan zijn. Alhoewel het traumatherapie betreft kunnen daarbinnen alvast de mogelijkheden bekeken worden voor contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . Ook met de vader heeft [minderjarige] nog geen contact. De vader is dwingend en eisend naar [minderjarige] en heeft moeite om te luisteren en te horen waar [minderjarige] last van ervaart en moeite mee heeft. [minderjarige] heeft wel contact met haar broertje en zusje. Het wonen in het gezinshuis zorgt bij [minderjarige] voor stabiliteit en [minderjarige] ervaart daar dat er naar haar geluisterd wordt en zij vertrouwen krijgt in volwassenen om haar heen om haar emoties mee te kunnen delen. De GI handhaaft haar verzoek.
4.2.
De moeder brengt naar voren dat haar intussen het nodige is bijgebracht om [minderjarige] beter te kunnen begeleiden, maar dat zij dat nog niet in de praktijk heeft kunnen brengen omdat zij nog steeds verstoken is van omgang met [minderjarige] . De moeder betreurt dat. De moeder ziet in dat [minderjarige] tijd nodig heeft om het gebeurde te kunnen verwerken. Wel acht de moeder het contactherstel tussen haar en [minderjarige] voor de minderjarige te vrijblijvend. Van de moeder hoeft [minderjarige] nog niet naar huis te komen, maar hoe langer contactherstel uitblijft, hoe lastiger dat wordt. Tegen het verzoek verzet de moeder zich niet. Liever zou de moeder hulp willen op vrijwillige basis, omdat zij overal aan meewerkt.
4.3.
De vader schrijft in zijn e-mailbericht dat er volgens hem teveel geluisterd en rekening gehouden wordt naar wat [minderjarige] wil. Daarbij betreurt de vader dat de uithuisplaatsing voor een steeds groter wordende afstand zorgt tussen [minderjarige] en haar ouders. Hij acht het voor de emotionele stabiliteit en identiteitsontwikkeling van [minderjarige] cruciaal dat zij een goed contact met haar beide ouders zal hebben. De uithuisplaatsing staat dat steeds meer in de weg. Ook uit het verzoek blijkt dat de vader het niet eens zou zijn met het verzoek. Hij zou willen dat [minderjarige] weer bij hem komt wonen, omdat zijn dochter anders op teveel afstand van haar ouders komt te staan.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] zich in het gezinshuis in positieve zin ontwikkelt. De kinderrechter hecht belang aan deze positieve ontwikkeling en is van oordeel dat, om deze positieve ontwikkeling te bestendigen, beide maatregelen moeten worden verlengd. Zo dient de traumatherapie voor [minderjarige] nog te starten. Daarnaast dient nog gestart te worden met contactherstel tussen [minderjarige] en haar beide ouders afzonderlijk. Eerst op het moment dat dat alles zal zijn afgerond, zal duidelijkheid kunnen gaan ontstaan waar [minderjarige] op termijn gaat wonen. Niet ondenkbaar is dat de belangen van [minderjarige] en haar ouders daarbij dan niet altijd gelijk zullen gaan oplopen. Het is dan noodzakelijk dat een onafhankelijke derde – een jeugdbeschermer – de regie kan blijven voeren, waar nodig knopen kan doorhakken en de belangen van [minderjarige] in het oog kan blijven houden. Dat leidt ertoe dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn.
De kinderrechter gaat er hierbij van uit dat de GI oog blijft houden voor de begrijpelijke wens van de ouders tot contactherstel met [minderjarige] , in die zin dat de GI continu blijft bezien wanneer daarin stappen gezet kunnen worden.
5.5.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot met ingang van 21 augustus 2024 tot 21 augustus 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 21 augustus 2024 tot 21 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2024 door mr. De Graaf, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 20 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.