ECLI:NL:RBZWB:2024:5795

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/396046 / HA ZA 22-151 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis na deskundigenbericht inzake herstelkosten in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2024 een vonnis gewezen na een deskundigenbericht. De rechtbank heeft behoefte aan een nadere schriftelijke toelichting van de deskundige, dhr. [deskundige 1], op basis van artikel 194 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De deskundige had eerder op 10 april 2024 een rapport uitgebracht, waarin hij concludeerde dat de herstelkosten van € 72.086,90, in rekening gebracht door [bedrijf 2], marktconform en redelijk waren. De rechtbank oordeelt echter dat de deskundige zijn antwoorden niet voldoende heeft gemotiveerd en dat hij zichzelf lijkt tegen te spreken. De rechtbank heeft daarom behoefte aan een nadere toelichting van de deskundige, waarin hij een begroting moet maken van de redelijke kosten van de noodzakelijke werkzaamheden voor herstel, inclusief specificatie van extra werkzaamheden die niet in het eerdere rapport zijn genoemd.

De rechtbank heeft de deskundige opgedragen om zijn rapport te onderbouwen en te reageren op de verwijten van de gedaagden. De deskundige moet ook een concept van zijn aanvullende toelichting aan de partijen toezenden, waarna zij de gelegenheid krijgen om opmerkingen te maken. De rechtbank heeft de termijn voor het inleveren van het nadere bericht vastgesteld op 16 oktober 2024. De zaak zal op 2 april 2025 op de parkeerrol komen, met de mogelijkheid om eerder te worden geplaatst na ontvangst van het rapport. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het nadere deskundigenbericht is ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/396046 / HA ZA 22-151
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.H.M. van den Elsen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. H.E.C.M. Nieland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2023
- het deskundigenbericht van 10 april 2024
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
- de antwoordconclusie van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast. [deskundige 1] , werkzaam bij [bedrijf 1] (hierna: [deskundige 1] ) heeft op 10 april 2024 zijn rapport uitgebracht.
2.2.
Op vraag 1 die luidt: “
Wat zijn redelijke kosten voor herstel van de door [deskundige 2] geconstateerde gebreken?” antwoordt [deskundige 1] dat hij het met [eiser] eens is dat (nog steeds) sprake is van een oververhitte aannemersmarkt, waardoor het uitermate moeilijk is om een aannemer te vinden die herstelwerkzaamheden wil uitvoeren en dat vaak de hoofdprijs wordt gevraagd voor ‘het opknappen van slecht werk door een collega’. Daarbij komt dat er veel benodigde werkzaamheden niet zijn meegenomen in de begroting van [deskundige 2] . Het rapport van [deskundige 2] , meer specifiek de door hem beraamde kosten, kan om die redenen niet als uitgangspunt dienen voor de vraag wat redelijke herstelkosten zijn voor volledig herstel. De door [deskundige 2] beraamde kosten voor de door hem genoemde (geconstateerde) gebreken zijn volgens de deskundige op zichzelf niet onredelijk, maar in de praktijk is gebleken dat er meer werkzaamheden nodig en noodzakelijk waren om volledig herstel te realiseren.
2.3.
Vraag 2 luidde als volgt: “
Hebben de door [bedrijf 2] aan [eiser] in rekening gebrachte kosten van € 72.086,90 betrekking op herstel van de gebreken zoals door [deskundige 2] in zijn rapport zijn genoemd en zo ja, zijn die kosten redelijk?”
[deskundige 1] heeft hierop het volgende geantwoord:

Zoals hiervoor aangegeven, en ook al opgemerkt door de door [gedaagden] in dit kader ingeschakelde deskundige ( [bedrijf 4] ), is dat ‘er veel benodigde werkzaamheden niet zijn meegenomen in de begroting (lees: raming) van [deskundige 2] .’
Echter uit de aan mij ter hand gestelde processtukken en producties alsmede uit door beide partijen ter plaatse mondeling verstrekte informatie, heb ik opgemaakt c.q. kunnen vaststellen dat de door [bedrijf 2] aan [eiser] in rekening gebrachte kosten
(van € 72.086,90) inderdaad betrekking op herstel van de gebreken zoals [deskundige 2] in zijn rapport zijn genoemd, maar dat [bedrijf 2] ook herstelwerkzaamheden heeft verricht die niet zijn genoemd in het rapport van [deskundige 2] en daarom ook niet zijn meegenomen in diens begroting. Die ‘extra’ herstelwerkzaamheden waren mijns inziens echter wel nodig en noodzakelijk om volledig herstel te realiseren.
Gezien het feit dat de (open) begrotingen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] grotendeels -in ieder geval het berekende uurloon (arbeid) en opslagen- overeenkomen met de door [bedrijf 4] daarvoor berekende bedragen, is dat voor onderhavige deskundige aanleiding en reden om de door [bedrijf 2] aan [eiser] in rekening gebrachte herstelkosten (€ 72.086,90), als marktconform en als redelijke kosten te kwalificeren.”
[deskundige 1] concludeert vervolgens dat de door [bedrijf 2] ten behoeve van [eiser] verrichte herstelwerkzaamheden nodig en noodzakelijk waren om tot volledig herstel te geraken en dat de daartoe door [bedrijf 2] aan [eiser] in rekening gebrachte herstelkosten (€ 72.086,90) marktconform zijn en als redelijke kosten te kwalificeren.
2.4.
[eiser] onderschrijft de conclusies van [deskundige 1] en stelt dat er geen aanleiding is om zijn rapport ter zijde te schuiven.
2.5.
[gedaagden] kan zich niet verenigen met de conclusies van [deskundige 1] . Hij meent dat diens rapport niet als uitgangspunt genomen kan worden voor beantwoording van de vragen van de rechtbank en dat een nieuwe deskundige benoemd dient te worden. Daartoe stelt [gedaagden] dat de inhoud van het rapport in strijd is met hetgeen [deskundige 1] in telefoongesprekken op 6 februari 2024 aan zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] heeft medegedeeld. In de telefoongesprekken heeft [deskundige 1] volgens [gedaagden] aangegeven dat het door [bedrijf 2] in rekening gebrachte bedrag veel te hoog is. Bij de plaatsopneming op 15 december 2023 heeft [deskundige 1] zich ook in die richting uitgelaten tegen mr. Nuijten.
Voorts heeft [deskundige 1] zich niet gedragen conform de richtlijnen die voor een deskundige gelden door contact op te nemen met een van partijen. Daarnaast wordt gesteld dat de advocaat van [eiser] diverse malen telefonisch contact met [deskundige 1] heeft opgenomen.
2.6.
De rechtbank overweegt dat een deskundigenrapport op zorgvuldige wijze tot stand moet zijn gekomen. De motivering en conclusies van de deskundige moeten deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens. Het uitgangspunt dat dat rapport voor de verdere beoordeling leidend is, kan uitzondering leiden als de motivering ondeugdelijk is of als er sprake is van andere zwaarwegende en steekhoudende bezwaren betreffende de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport.
2.7.
Betreffende de wijze van totstandkoming van het rapport wordt het volgende overwogen.
De ratio van het uitgangspunt dat een deskundige niet buiten de andere partij om contact mag leggen met een van partijen is hoor en wederhoor. Zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, ligt het niet voor de hand dat [gedaagden] in zijn belangen is geschaad als er alleen contact met hem is opgenomen. Dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad, heeft hij ook niet gesteld. Ook over het telefonisch contact dat er volgens [gedaagden] is geweest tussen de advocaat van [eiser] en [deskundige 1] , heeft [gedaagden] niet concreet gesteld dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad of dat het invloed heeft gehad op de inhoud van het rapport.
De rechtbank is wel van oordeel dat het op de weg van de deskundige had gelegen om in zijn rapport een passage toe te voegen waarin hij inging op de verwijten van [gedaagden] . De enkele opmerking dat er “
geen aanleiding of reden[is]
om hetgeen reeds stond verwoord in de concept-rapportage te veranderen, wijzigen of aanvullen”en op te merken dat hetgeen in de brief d.d. 11 maart 2024 van de (voormalig) advocaat van [gedaagden] wordt gesteld “
uitdrukkelijk wordt betwist en van de hand gewezen” is geen inhoudelijke reactie.
De rechtbank zal [deskundige 1] in de gelegenheid stellen alsnog gemotiveerd te reageren op de verwijten van [gedaagden] .
2.8.
Betreffende de inhoud van het rapport overweegt de rechtbank dat [deskundige 1] zijn antwoorden niet heeft gemotiveerd en dat hij zichzelf lijkt tegen te spreken. Zo mocht van hem verwacht worden dat hij voor de beantwoording van de vraag wat de redelijke kosten van herstel waren zelf een begroting had gemaakt, hetgeen hij heeft nagelaten.
Verder geeft hij aan dat het rapport van [deskundige 2] niet als uitgangspunt kan dienen, omdat er volgens [bedrijf 4] veel benodigde werkzaamheden niet zijn meegenomen in de begroting, waarna hij zegt dat de door [deskundige 2] beraamde kosten voor de door hem geconstateerde gebreken op zichzelf niet onredelijk zijn, maar dat er nog meer werkzaamheden nodig waren om het herstel te realiseren. Welke dat waren en welke kosten die met zich brachten, vermeldt hij echter niet. Het zelfde geldt voor de beantwoording van vraag 2. [deskundige 1] maakt niet duidelijk welke extra werkzaamheden er noodzakelijk waren en waarom. Hij hangt de redenering voor de conclusie dat de kosten van [bedrijf 2] redelijk zijn, op aan het feit dat de drie begrotingen ( [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] ) qua uurloon min of meer overeen komen. Een dergelijke redenering is echter niet gebaseerd op eigen onderzoek van de deskundige zelf. Het behoort wel tot de taak van de deskundige om dat onderzoek zelf te verrichten.
2.9.
De rechtbank heeft daarom behoefte aan een nadere schriftelijke toelichting door de deskundige, die zij voornemens is te bevelen op de voet van artikel 194 lid 5 Rv. Hij dient ter gelegenheid daarvan zelf een begroting te maken van de redelijke kosten van de werkzaamheden die noodzakelijk waren om door Klomphouwer omschreven herstel te realiseren en daarbij te specificeren welke extra werkzaamheden, die door [deskundige 2] niet zijn genoemd, er noodzakelijk waren.
2.10.
De van de deskundige gevraagde schriftelijke toelichting strekt ertoe meer inzicht te krijgen in het al opgestelde deskundigenbericht en daaraan de daarvoor noodzakelijke onderbouwing te geven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om voor de schriftelijke toelichting van de deskundige nadere kosten te begroten.
2.11.
De rechtbank zal partijen gelijktijdig in de gelegenheid stellen bij akte op de aanvullende schriftelijke toelichting van de deskundige te reageren. Vervolgens zal nader worden beslist.

3.De beslissing

3.1.
beveelt een aanvullende schriftelijke toelichting van de deskundige, dhr. [deskundige 1] , over de punten weergegeven in rechtsoverwegingen 2.7. en 2.8.;
3.2.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
3.3.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van zijn aanvullende toelichting aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen twee weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.4.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
3.5.
bepaalt dat het door de deskundige uit te brengen nadere bericht uiterlijk op
16 oktober 2024in drievoud zal worden ingeleverd bij de griffie van de rechtbank;
3.6.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
woensdag 2 april 2025,
3.7.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor akte na aanvulling deskundigenbericht van beide partijen op een termijn van vier weken,
3.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.