Uitspraak
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 12 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van en een ter zitting overgelegd e-mailbericht door [gedaagde] .
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. over een huurachterstand en de ontruiming van een bedrijfsruimte. [eiser] vorderde betaling van een huurachterstand van € 121.894,82 voor de periode van december 2023 tot en met mei 2024, alsook ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] tekortgeschoten was in de nakoming van de huurovereenkomst door de huur niet tijdig te betalen. De rechter wees de vordering tot betaling van de huurachterstand toe, maar wees de vordering tot betaling van een contractuele boete af, omdat de uitleg van het boetebeding niet geschikt was voor een kort geding. De kantonrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de ontruiming, gezien de huurachterstand en de mededeling van [gedaagde] dat zij haar bedrijfsvoering mogelijk naar het buitenland zou verplaatsen. De rechter gaf [gedaagde] een ontruimingstermijn van één maand. Daarnaast werden de vorderingen tot betaling van meerkosten voor de verzekeringspremie en kosten voor werkzaamheden na de brand afgewezen, omdat deze niet voor een kort geding geschikt waren. [gedaagde] werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.