In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft de vraag of [gedaagde] gehouden is om een door [eiseres] in rekening gebrachte succes-fee te betalen, naast de kosten voor ambtshandelingen die door [eiseres] zijn verricht. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank [plaats 1] van 15 december 2017, waarin [betrokkene] was veroordeeld tot ontruiming en betaling van een geldbedrag. [gedaagde] had [eiseres] opdracht gegeven om executoriale handelingen te verrichten, maar de kantonrechter oordeelde dat de opdracht beperkt was tot ambtshandelingen waarvoor de Btag-tarieven gelden. De kantonrechter concludeerde dat er geen afspraken waren gemaakt over een succes-fee en dat [gedaagde] niet gehouden was deze te betalen. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 370,67 aan [eiseres], met wettelijke rente vanaf 27 april 2023. Tevens werd [eiseres] in de proceskosten veroordeeld, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.