In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Zeeuwland en [gedaagde] B.V., vertegenwoordigd door de bewindvoerder van [rechthebbende]. De eisende partij, Zeeuwland, vorderde ontruiming van de woning van [rechthebbende] vanwege ernstige overlast en verwaarlozing van het gehuurde. De huurovereenkomst was eerder voorwaardelijk ontbonden, maar [rechthebbende] had niet voldaan aan de voorwaarden. De kantonrechter oordeelde dat de overlast, waaronder geluidsoverlast en stankoverlast, substantiëel was en dat er een onhoudbare situatie was ontstaan. Ondanks de kwetsbare positie van [rechthebbende] door zijn verslavingsproblematiek, woog het belang van Zeeuwland bij ontruiming zwaarder. De kantonrechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op zes weken na de uitspraak, in plaats van de gevorderde veertien dagen, om [gedaagde] de tijd te geven een oplossing te vinden. De gevorderde dwangsom werd afgewezen, omdat Zeeuwland al een titel had voor gedwongen ontruiming. De proceskosten werden toegewezen aan Zeeuwland.