In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling met betrekking tot een minderjarige. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Tiggelaar, verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.J. Nijssen, zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders, wat de gezamenlijke gezagsuitoefening bemoeilijkt. De rechtbank heeft eerder toestemming verleend aan de man om de minderjarige te erkennen, maar de erkenning heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2024 is gebleken dat de situatie tussen de ouders verslechterd is, met gevolgen voor de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen, gezien de onveilige situatie die is ontstaan door de terugval in gedrag van beide ouders.
Daarnaast heeft de rechtbank een minimum omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige twee uur per week contact hebben onder begeleiding. De regie over eventuele wijzigingen in de omgangsregeling ligt bij de Gecertificeerde Instelling (GI). De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de omgangsregeling direct in werking kan treden, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.