ECLI:NL:RBZWB:2024:5811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/409608 / FA RK 23-2293
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een complexe familierechtelijke zaak met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling met betrekking tot een minderjarige. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Tiggelaar, verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.J. Nijssen, zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders, wat de gezamenlijke gezagsuitoefening bemoeilijkt. De rechtbank heeft eerder toestemming verleend aan de man om de minderjarige te erkennen, maar de erkenning heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2024 is gebleken dat de situatie tussen de ouders verslechterd is, met gevolgen voor de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen, gezien de onveilige situatie die is ontstaan door de terugval in gedrag van beide ouders.

Daarnaast heeft de rechtbank een minimum omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige twee uur per week contact hebben onder begeleiding. De regie over eventuele wijzigingen in de omgangsregeling ligt bij de Gecertificeerde Instelling (GI). De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de omgangsregeling direct in werking kan treden, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/409608 / FA RK 23-2293
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
Nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. W. Tiggelaar te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Goes,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende (omgangsregeling) en als informant (gezag) in de onderhavige zaak wordt aangemerkt:
-
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 29 december 2023 en alle daarin opgenomen en genoemde stukken;
- de aanvullende informatie van de GI van 28 mei 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 29 mei 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 juni 2024;
- de na de mondelinge behandeling ingekomen brief van de gemeente Terneuzen van 27 juni 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 1 juli 2024, houdende een kennisgeving van de erkenningsakte;
- de na de mondelinge behandeling ingekomen brief van de gemeente Terneuzen van 18 juli 2024, houdende een afschrift van de erkenningsakte met ambtshalve verbetering met betrekking tot het gezag (gezag alleen bij moeder).
1.2
De zaak is mondeling en met gesloten deuren nader behandeld op 27 juni 2024, gezamenlijk met de behandeling van het verzoek van de man tot het vaststellen van gezamenlijk gezag over de zus van [minderjarige] , [naam] , alsmede het vaststellen van een zorg- c.q. omgansgregeling betreffende [naam] (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/414693 / FA RK 23-4716) en de behandeling van de restantverzoeken van de GI tot verlenging van de machtingingen tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [naam] en [minderjarige] (bij de rechtbank bekend onder de zaaknummers C/02/417682 / JE RK 24-9 en C/02/417683 / JE RK 24-10). Op het verzoek van de man ten aanzien van [naam] alsmede de verzoeken van de GI wordt middels afzonderlijke beschikkingen beslist.
1.3
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordiger van de GI.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 29 december 2023, waarin de rechtbank aan de man vervangende toestemming heeft verleend om de [minderjarige] te erkennen en het verzoek van de man ten aanzien van de wijziging van de geslachtsnaam van de [minderjarige] is afgewezen. Voorts zijn in deze beschikking de verzoeken van de man omtrent het vaststellen van gezamenlijk gezag over de [minderjarige] en het vaststellen van een definitieve zorg- c.q. omgangsregeling betreffende de [minderjarige] aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in juni 2024.
Gezag
2.2
Tijdens de nadere mondelinge behandeling op 27 juni 2024 is het de rechtbank gebleken dat de man tot op heden niet tot de erkenning van de [minderjarige] is overgegaan. Desondanks handhaaft de man zijn verzoek om gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te worden belast onder de voorwaarde dat de erkenning van [minderjarige] door de man binnen de termijn wordt geregeld. De man wenst met de vrouw het gezamenlijk gezag over de [minderjarige] uit te oefenen. Dat is het wettelijk uitgangspunt. De man betwist niet dat de verstandhouding en communicatie tussen hem en de vrouw ernstig zijn verstoord. De man is kortgeleden weer in contact gekomen met de vrouw en sindsdien is het ontzettend misgegaan tussen partijen en heeft de man een heftige terugval gehad. Deze terugval was echter van korte duur en het contact tussen partijen is inmiddels weer verbroken. Voorafgaand aan de terugval is het bovendien lange tijd goed gegaan met de man en in het contact met [minderjarige] . Nu de GI in het kader van de ondertoezichtstelling bij partijen en [minderjarige] is betrokken, is er volgens de man geen sprake van een risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders. De man is dan ook van mening dat partijen het gezag over [minderjarige] gewoon samen kunnen uitoefenen. Hulpverlening kan hen daarbij ondersteunen. Daarnaast vindt de man het belangrijk dat hij juridisch in dezelfde positie als de vrouw komt te staan gelet op de ondertoezichtstelling. In het geval de rechtbank het op dit moment te vroeg vindt om de man mede met het gezag over [minderjarige] te belasten, verzoekt de man de beslissing op dit verzoek aan te houden.
2.3
Door en namens de vrouw wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De onderlinge verstandhouding en communicatie tussen partijen is volgens de vrouw ontzettend slecht. Partijen zijn kortgeleden weer met elkaar in contact gekomen en dat heeft er toe geleid dat de man door de politie werd aangehouden en de vrouw in een psychiatrisch ziekenhuis moest worden opgenomen. Er is aldus geen basis om het gezag over [minderjarige] gezamenlijk uit te oefenen. Het verzoek van de man dient evenmin te worden aangehouden, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat daar nu duidelijkheid over gaat ontstaan.
2.4
Bij brieven van 27 juni 2024 en 18 juli 2024 van de gemeente Terneuzen, is de rechtbank ervan op de hoogte gebracht dat de erkenning van [minderjarige] door de man op 27 juni 2024 heeft plaatsgevonden.
2.5
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5.1
De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen sprake is van veel voorgeschiedenis. Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling blijkt dat het ook kortgeleden, nadat partijen weer met elkaar in contact zijn gekomen, opnieuw ontzettend is misgegaan tussen hen en daardoor ook voor de [minderjarige] . Beide partijen hebben een heftige terugval gehad in oude gedragspatronen, inclusief middelengebruik, grensoverschrijdend gedrag, misbruik, mishandeling en het hervatten van de relatie en het geweld tussen hen. Dit heeft niet alleen voor partijen, maar ook voor hun omgeving en met name de [minderjarige] zeer onveilige situaties tot gevolg gehad.
2.5.2
De rechtbank is gelet op het voorgaande met de Raad en de GI van oordeel dat partijen thans vanwege hun ernstig verstoorde verstandhouding en communicatie niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat er een groot risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen hen. Gelet op de ernstige problematiek tussen partijen is evenmin te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader tot op heden niet tot een (betrouwbare en consistente) verbetering in de situatie van partijen heeft geleid. In plaats daarvan is het de afgelopen tijd bij zowel de man als de vrouw ontzettend misgegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om nu een eindbeschikking te wijzen en op die manier rust te creëren. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man betreffende het gezag niet langer aanhouden, maar afwijzen.
Omgangsregeling
2.6
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge het derde lid van voornoemd artikel slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of;
d. indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.7
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2024 is gebleken dat, zoals hierboven reeds naar voren is gekomen, het de afgelopen periode ontzettend is misgegaan in de situatie van partijen. Zowel de man als de vrouw hebben een zeer heftige terugval gehad, hetgeen werd veroorzaakt dan wel versterkt doordat zij weer met elkaar in contact zijn gekomen. Als gevolg van de terugval van de man zijn de contactmomenten tussen de man en [minderjarige] een tijdlang niet goed verlopen. De man kwam geregeld niet opdagen, kwam te laat of vertrok eerder dan de afgesproken eindtijd. [minderjarige] heeft hier erg veel last van gehad en dat vindt de rechtbank een zeer verdrietige en schrijnende situatie. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat hij veel spijt heeft van het verloop van de afgelopen tijd. Hij heeft zich inmiddels herpakt en de omgang met [minderjarige] op positieve wijze hervat. De man begrijpt dat hij zich de komende tijd zal moeten bewijzen en verzoekt daarom om het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling aan te houden.
2.8
De vrouw stelt dat het verzoek van de man niet moet worden aangehouden, maar moet worden afgewezen. Beide partijen hebben de afgelopen tijd laten zien dat het echt niet goed is gegaan met en tussen hen. Het is daarom aan de GI om de komende tijd te bepalen hoe de omgang moet worden vormgegeven.
2.9
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat er op dit moment twee uur per week begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] plaatsvindt op het kantoor van [hulpverlening] in [plaats 3] . Dat is op dit moment de maximaal haalbare regeling. De komende tijd zal worden bekeken of het de man lukt om deze regeling naar behoren na te (blijven) komen.
2.1
De rechtbank overweegt als volgt.
2.10.1
De rechtbank acht het gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, in het belang van de [minderjarige] om de huidige omgangsregeling vast te leggen in de vorm van een minimumregeling, en de regie over een mogelijke wijziging bij de GI neer te leggen. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij contact kan onderhouden met haar beide ouders, en dus ook met haar vader, mits dit contact veilig, verantwoord en betrouwbaar verloopt, en dat [minderjarige] de gelegenheid moet hebben om op basis van eigen ervaringen een beeld van haar vader te ontwikkelen. Gelet op de recente, heftige terugval van de man en de ontwikkelingen sindsdien acht de rechtbank de thans lopende regeling op dit moment het meest wenselijk. Derhalve zal de rechtbank bepalen dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende twee uur per week onder begeleiding en op het kantoor van [hulpverlening] in [plaats 3] , ofwel onder begeleiding van een soortgelijke organisatie op neutraal terrein in de buurt van [minderjarige] . De rechtbank zal voorts bepalen dat de regie met betrekking tot een eventuele wijziging van de omgangsregeling in handen van de GI ligt. Daarbij wijst de rechtbank de GI met betrekking tot de omgangsregeling op de mogelijkheid van het gebruik van artikel 1:265g BW in het geval naar de mening van de GI de hierboven bepaalde regeling moet worden gewijzigd en hierover met (één van) beide ouders geen overeenstemming is te bereiken.
2.11
De rechtbank zal de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot een omgangsregeling, inhoudende dat er twee uur per week contact tussen hen plaatsvindt onder begeleiding en op het kantoor van [hulpverlening] in [plaats 3] (of onder begeleiding van een soortgelijke organisatie op neutraal terrein in de buurt van [minderjarige] ), waarbij de regie over een eventuele wijziging in handen van de GI ligt, een en ander zoals overwogen onder rechtsoverweging 2.10.1;
3.2
verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.