ECLI:NL:RBZWB:2024:5821

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
10718819 \ CV EXPL 23-2405
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en terugbetaling aanbetaling door gedaagde na tekortkoming in levering kozijnen

In deze civiele zaak heeft eiser een koopovereenkomst gesloten met gedaagde voor de levering en plaatsing van aluminium kozijnen ter waarde van € 30.000,00. De overeenkomst vereiste dat gedaagde de kozijnen zou leveren in de week van 4 tot en met 10 juli 2023, mits eiser een aanbetaling van € 19.500,00 zou doen, wat eiser tijdig heeft gedaan. Echter, gedaagde heeft de kozijnen niet geleverd, ondanks meerdere toezeggingen. Eiser heeft gedaagde op 20 maart 2023 in gebreke gesteld en uiteindelijk op 26 april 2023 de koopovereenkomst ontbonden, met een verzoek om terugbetaling van de aanbetaling en incassokosten. Gedaagde heeft de aanbetaling niet terugbetaald en voert verweer, stellende dat de vertraging te wijten is aan de fabrikant in Polen en dat de ontbinding onredelijk is. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de ontbinding gerechtvaardigd is. Eiser heeft recht op terugbetaling van de aanbetaling en de gevorderde incassokosten. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10718819 \ CV EXPL 23-2405
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.J.I.F. van Beek,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf van gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 oktober 2023 met de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 februari 2024;
- de brief van mr. Van Beek van 7 mei 2024 met daarin het verzoek om vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 12 mei 2022 met [gedaagde] een koopovereenkomst gesloten voor het leveren en plaatsen van aluminium kozijnen voor een bedrag van € 30.000,00.
2.2.
De afspraak was dat [gedaagde] de kozijnen in de week van 4 tot en met 10 juli 2023 aan [eiser] zou leveren, mits [eiser] uiterlijk op 13 mei 2022 een aanbetaling zou doen van € 19.500,00. [eiser] heeft die aanbetaling op tijd voldaan. De kozijnen zijn echter niet in de overeengekomen week geleverd.
2.3.
Na verschillende, niet nagekomen toezeggingen van [gedaagde] dat hij de kozijnen op een later moment alsnog zou leveren, heeft [eiser] hem bij brief van 20 maart 2023 in gebreke gesteld. Dit heeft er niet toe geleid dat de kozijnen zijn geleverd.
2.4.
Op 26 april 2023 heeft [eiser] [gedaagde] schriftelijk medegedeeld dat hij de koopovereenkomst tussen partijen ontbindt. In deze brief vordert [eiser] ook (terug)betaling van zijn aanbetaling van € 19.500,00 en de incassokosten van € 1.167,00. Hieraan heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 19.500,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenis tot het leveren en plaatsen van de kozijnen die [eiser] van hem heeft gekocht. Omdat [eiser] de koopovereenkomst om die reden uiteindelijk ontbonden heeft, moet [gedaagde] hem de aanbetaling van € 19.500,00 terugbetalen. Ondanks verschillende aanmaningen, heeft [gedaagde] dit echter niet gedaan. [gedaagde] is daarom ook incassokosten en rente verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiser] en vindt dat deze moet worden afgewezen. Hij voert aan dat de levering van de kozijnen door de fabrikant uit Polen is vertraagd. Hij is nog steeds bereid om deze te leveren en te plaatsen. Verder vindt [gedaagde] het onredelijk dat [eiser] de koopovereenkomst ontbonden heeft. In januari 2023 heeft hij namelijk een tegemoetkoming aangeboden aan [eiser] en [eiser] heeft deze geaccepteerd.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat hij de kozijnen niet binnen de overeengekomen termijn aan [eiser] heeft geleverd. Daarmee staat vast dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst die partijen hebben gesloten. Ook heeft [gedaagde] niet weersproken dat hij op 20 maart 2023 schriftelijk door [eiser] in gebreke is gesteld. Dat wil zeggen dat [gedaagde] nog extra tijd heeft gekregen om de kozijnen te leveren en te plaatsen. Dit is daarna echter nog steeds niet gebeurd. [gedaagde] verkeert dan ook in verzuim. Dit geeft [eiser] in beginsel het recht om de koopovereenkomst te ontbinden.
4.2.
Ontbinding van de koopovereenkomst is volgens [gedaagde] onredelijk. Voor zover hij daarmee heeft bedoeld dat zijn tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, slaagt dit verweer niet. Dat de vertraging in de levering te wijten is aan de fabrikant in Polen, staat niet aan ontbinding van de koopovereenkomst in de weg. Dat is namelijk een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde] als verkoper komt. Verder hebben partijen in januari 2023 weliswaar overeenstemming bereikt over een tegemoetkoming, maar dit neemt niet weg dat de kozijnen nog steeds bij [eiser] geleverd en geplaatst moesten worden. Dat is echter niet gebeurd, zelfs niet nadat [eiser] [gedaagde] daar meermaals extra tijd voor gegeven heeft. Bovendien is [gedaagde] de afspraken over de tegemoetkoming óók niet nagekomen. [eiser] stond dus in zijn recht toen hij de koopovereenkomst op 26 april 2023 ontbond.
4.3.
Het gevolg van ontbinding is dat alle verbintenissen die over en weer zijn uitgevoerd, ongedaan gemaakt moeten worden. Dit betekent dat [gedaagde] de aanbetaling van € 19.500,00 aan [eiser] moet terugbetalen. Omdat dit nog niet is gebeurd, zal de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 19.500,00 toewijzen.
4.4.
[eiser] heeft ook een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Aan de wettelijke vereisten voor een dergelijke vergoeding is voldaan. In eerste instantie vorderde [eiser] een bedrag van € 2.925,00 inclusief btw, maar op de mondelinge behandeling heeft hij zijn vordering verminderd tot € 1.173,70 inclusief btw. Dit bedrag komt overeen met het tarief dat in het toepasselijke Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incasso is bepaald. Omdat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij geen ondernemer is, kan ook de door hem gevorderde btw worden toegewezen. De kantonrechter wijst daarom € 1.173,70 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2023, zoals gevorderd.
4.5.
De wettelijke rente over de aanbetaling van € 19.500,00 is verschuldigd vanaf de dag dat [gedaagde] met de betaling daarvan in verzuim is. In de ontbindingsverklaring van 26 april 2023 staat dat [gedaagde] de aanbetaling ‘binnen twee weken na heden’ moet terugbetalen. Het verzuim treedt in na het verstrijken van deze termijn, dus op 11 mei 2023. De wettelijke rente over de aanbetaling zal met ingang van die datum worden toegewezen.
4.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,77
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.043,77

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de aanbetaling van € 19.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 mei 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de incassokosten van € 1.173,70, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.043,77, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis en – als dat vonnis dan wordt betekend – de kosten van betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.