In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van een man en een vrouw. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C.A. Koen, verzoekt de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken van het huwelijk dat op 1 januari 1986 in [land 1] (nu [land 2]) is gesloten. De vrouw, die geen advocaat heeft en niet is verschenen op de zitting, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de vrouw vermoedelijk de Eritrese nationaliteit bezit. Er is een minderjarig kind uit het huwelijk geboren.
De rechtbank heeft eerst beoordeeld of het huwelijk rechtsgeldig kan worden erkend in Nederland. De man heeft verklaard dat het huwelijk is gesloten volgens de traditionele gebruiken in [land 1], waarbij de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting 16 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk volgens het recht van de staat waar het is gesloten, rechtsgeldig is, en dat er geen beletselen zijn om het huwelijk in Nederland te erkennen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting minderjarig was, maar dat dit niet in strijd is met de openbare orde.
De rechtbank heeft vervolgens het verzoek tot echtscheiding beoordeeld. Gezien het feit dat de vrouw geen verweer heeft gevoerd en de man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek tot echtscheiding gegrond is. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, waarbij het toepasselijke recht Nederlands recht is, en heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek zonder dat een ouderschapsplan hoeft te worden overgelegd.