ECLI:NL:RBZWB:2024:5843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/12057
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd met ingang van 2 maart 2023, waarbij het UWV een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,58% had vastgesteld. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 18 juli 2024, waarbij eiser en zijn begeleidster aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 63,58%. De beoordeling was gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen die de medische situatie van eiser hebben onderzocht. Eiser voerde aan dat zijn gewrichtsklachten en psychische beperkingen niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelt echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de vastgestelde belastbaarheid van eiser juist is. De rechtbank wijst erop dat er geen medische informatie is die de claims van eiser over gewrichtsklachten ondersteunt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV. Wel moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden, omdat er een motiveringsgebrek was in de beslissing van het UWV. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/12057 WIA

uitspraak van 22 augustus 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 22 mei 2023 (primair besluit) aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 2 maart 2023 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,58%.
Met het bestreden besluit van 24 november 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn begeleidster [naam 1] . Namens het UWV is verschenen drs. [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 2 maart 2023 voor 63,58% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 maart 2023 heeft vastgesteld op 63,58%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als postbode/chauffeur Met ingang van 1 mei 2020 is aan eiser een uitkering op grond van de werkloosheidswet toegekend. Op 4 maart 2021 heeft eiser zich ziek gemeld. Met ingang van 3 juni 2021 is aan eiser een uitkering op grond van de ziektewet toegekend.
3.3
Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het toekenningsbesluit. Op 24 november 2023 heeft het UWV beslist op die bezwaren.
Omvang van het geschil
4.1
De rechtbank stelt vast dat er twee besluiten redelijk kort na elkaar zijn genomen. Er is een besluit van 22 mei 2023 waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 maart 2023 is vastgesteld. In dat besluit staat dat eiser tot en met 28 januari 2024 een loongerelateerde uitkering krijgt. Dit betekent dat de uitkering gebaseerd wordt op het dagloon van eiser en dat het uitkeringspercentage 70% is. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Het beroep is gericht tegen dit besluit. Dat betekent dat de rechtbank in deze procedure alleen over dit besluit kan oordelen of dit besluit juist is.
4.2
Op 3 november 2023 heeft het UWV een besluit genomen over de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de uitkering per 29 januari 2024 (dit is de datum na afloop van de loongerelateerde uitkering). Omdat eiser niet werkzaam is krijgt hij per 29 januari 2024 een vervolguitkering. Deze uitkering is veel lager dan de loongerelateerde uitkering. Dit komt omdat het uitkeringspercentage van de vervolguitkering afhankelijk is van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin eiser wordt ingedeeld (en dus niet meer op 70% wordt vastgesteld). Ook wordt de uitkering niet meer uitbetaald naar het dagloon van eiser maar naar het minimumloon. Tegen dit besluit heeft eiser ook bezwaar gemaakt. Over dit besluit kan de rechtbank echter in deze procedure niet oordelen, omdat er nog geen sprake is van een lopende beroepsprocedure met betrekking tot dit besluit. Tijdens de zitting is gebleken dat enkele dagen voor de zitting het UWV een besluit heeft afgegeven naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen het besluit van 20 november 2023. Eiser kan tegen dat besluit beroep aantekenen. In die beroepsprocedure kunnen dan zijn gronden tegen dat besluit worden besproken.
4.3
De rechtbank stelt vast dat een groot deel van eisers beroepsgronden betrekking heeft op de inhoud van het besluit van 23 november 2023. Zoals onder punt 4.2 al is opgemerkt, kan dit besluit in deze beroepsprocedure niet beoordeeld worden. Dit betekent dat de opmerkingen van eiser over de tabellen (zoals eiser de arbeidsongeschiktheidsklassen noemt) en zijn stelling dat zijn klachten sinds 30 oktober 2023 zijn toegenomen in deze beroepsprocedure niet aan de orde kunnen komen. De rechtbank zal nu dus uitsluitend beoordelen of de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 maart 2023 juist is vastgesteld.
Zijn de beperkingen per 2 maart 2023 juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat vanuit preventief oogpunt een urenbeperking wordt aangenomen. Eiser wordt in staat geacht om fysiek lichte werkzaamheden te verrichten. Dit werk moet deels of overwegend zittend kunnen worden verricht, waarbij beperkingen gelden voor dynamische handelingen en statische houdingen. Ook neemt de verzekeringsarts psychische beperkingen aan. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 mei 2023.
5.2
De verzekeringsarts b&b heeft informatie ingewonnen bij de cardioloog, de huisarts en GGZ. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts. De psychische klachten van eiser zijn meegenomen door de verzekeringsarts en eerder informatie daarover is betrokken bij zijn beoordeling. Uit de in bezwaar opgevraagde recente medische informatie blijkt volgens de verzekeringsarts b&b niet dat er een andere belastbaarheid moet worden aangenomen.
5.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij al jaren gewrichtsklachten heeft aan schouders en zijn rechterheup. Deze klachten zijn nooit meegenomen door UWV. Eiser heeft opgemerkt dat zijn medicijngebruik niet juist is weergegeven door de verzekeringsarts. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij veel meer psychische beperkingen heeft dan is aangenomen door de verzekeringsartsen. Hij heeft een posttraumatische stresstoornis (ptss), waarmee onvoldoende rekening is gehouden. Verder heeft eiser gewezen op een krantenartikel waarin staat dat de urenbeperking in de helft van de onderzochte gevallen niet juist is beoordeeld door het UWV.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder ook zijn psychische klachten. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 1 mei 2023 en heeft uitgebreid met eiser gesproken over zijn klachten. In dat gesprek is ook de ptss ter sprake gekomen. De verzekeringsarts heeft tijdens het spreekuur een psychisch onderzoek verricht en heeft zijn bevindingen beschreven in de rapportage van 2 mei 2023. In de in bezwaar ontvangen informatie van de GGZ wordt ook melding gemaakt van ptss. De verzekeringsarts b&b heeft de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en de ontvangen medische informatie betrokken bij zijn beoordeling en heeft aan de hand daarvan geoordeeld dat de beperkingen van eiser juist zijn vastgesteld door de primaire arts. De ptss-klachten van eiser zijn dus zeker betrokken bij het vaststellen van de beperkingen. Eiser wordt ook behoorlijk zwaar beperkt in zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Ook is er mede vanwege zijn psychische beperkingen uit preventief oogpunt een urenbeperking aangenomen. Uit wat eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat met de vastgestelde belastbaarheid onvoldoende rekening wordt gehouden met zijn psychische beperkingen. Dat eiser diverse traumatische ervaringen heeft meegemaakt is duidelijk. De rechtbank begrijpt ook dat dit op sommige momenten tot emotionele uitbarstingen kan leiden. Dit betekent echter niet dat eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
5.5
Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat er bij eiser sprake is van gewrichtsklachten. Eiser heeft eerder bij het onderzoek door de primaire arts of in bezwaar tegen het primaire besluit geen melding gemaakt van gewrichtsklachten. In beroep heeft eiser ook geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van gewrichtsklachten. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding te twijfelen aan de vaststelde lichamelijke belastbaarheid.
5.6
Voor wat betreft de opmerking van eiser over zijn medicatiegebruik merkt de rechtbank op dat niet uitgesloten is dat de verzekeringsarts de komma verkeerd heeft geplaatst, waardoor het woordje ‘zonodig’ bij Monocedocard wordt vermeld in plaats van bij Oxazepam. Maar ook al zou aangenomen moeten worden dat de verzekeringsarts van een verkeerde inname van medicatie is uitgegaan, zou dit niet tot een andere belastbaarheid leiden. Het medicatiegebruik van eiser leidt immers niet tot het aannemen van beperkingen. Dit wordt overigens ook niet door eiser gesteld.
5.7
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat niet gebleken is dat de belastbaarheid van eiser onjuist is vastgesteld. De verwijzing van eiser naar een krantenartikel maakt dit oordeel niet anders. Niet gebleken is dat ook bij de beoordeling van eiser sprake is van een onjuiste beoordeling van de urenbeperking. De verzekeringsarts heeft immers uitgebreid gemotiveerd hoe hij tot het oordeel is gekomen dat eiser nog 5 uur per dag, 25 uur per week kan werken. Deze motivering kan gevolgd worden. Eiser heeft ook geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat hij minder belastbaar is. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank daarom uitgaan van de belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 1 mei 2023.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
6.1
Nadat de belastbaarheid is vastgesteld, gaat een arbeidsdeskundige beoordelen of er functies zijn die eiser nog kan verrichten. Daarbij houdt de arbeidsdeskundige rekening met de belastbaarheid van eiser zoals weergeven in de FML. Bij de functies die geduid kunnen worden, is ook een belastbaarheid van de functies aangegeven. Deze belasting staat vermeld in het resultaat functiebeoordeling. De arbeidsdeskundige bekijkt of de belasting in die functies past bij de belastbaarheid van eiser.
6.2
De arbeidsdeskundige heeft een aantal functies gevonden die eiser met zijn belastbaarheid nog kan verrichten. Dit zijn de functies medewerker postverzorging (intern) (Sbc-code 315140), administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) en medewerker binderij/grafisch nabewerker (Sbc-code 268030).
6.3
De arbeidsdeskundige b&b heeft in beroep een aanvullende toelichting gegeven waarom hij de geduide functies passend vindt voor eiser. Gelet op deze toelichting is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in de hiervoor genoemde functies niet wordt overschreden.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen wordt het loon dat eiser ontving voordat hij ziek werd, vergeleken met het loon dat hij nog kan verdienen met de geduide functies. Het UWV heeft berekend dat eiser voor 63,58% ongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 maart 2023 heeft vastgesteld op 63,58%.
7. Omdat het UWV pas in beroep voldoende heeft toegelicht dat de geduide functies geschikt zijn, leidt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. De rechtbank zal aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is immers niet aannemelijk dat eiser door het motiveringsgebrek is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met dezelfde uitkomst zijn genomen.

Conclusie en gevolgen

8.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht
de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 maart 2023 heeft vastgesteld op 63,58%.
8.2
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,-- aan eiser moet vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees griffier, op 22 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.