In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd met ingang van 2 maart 2023, waarbij het UWV een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,58% had vastgesteld. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 18 juli 2024, waarbij eiser en zijn begeleidster aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 63,58%. De beoordeling was gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen die de medische situatie van eiser hebben onderzocht. Eiser voerde aan dat zijn gewrichtsklachten en psychische beperkingen niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelt echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de vastgestelde belastbaarheid van eiser juist is. De rechtbank wijst erop dat er geen medische informatie is die de claims van eiser over gewrichtsklachten ondersteunt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV. Wel moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden, omdat er een motiveringsgebrek was in de beslissing van het UWV. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 augustus 2024.