Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet voeren van een zichtbaar voorlicht op zijn fiets op 25 januari 2023. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Hij stelde dat hij op het moment van de controle geen werkend achterlicht had, maar dat hij niet voor deze overtreding was beboet. Betrokkene voerde aan dat zijn voorlicht was gestolen en dat hij alles had gedaan om veilig te fietsen door aan de binnenkant van de weg te rijden.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, waarbij hij benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van betrokkene is om te zorgen voor een werkend licht op zijn fiets. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond en erkend door betrokkene. Echter, de rechter heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden en heeft besloten de boete te matigen tot € 30,-. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald, moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
De uitspraak is openbaar gedaan en tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk. De kantonrechter heeft de zaak afgesloten met de mededeling dat de officier van justitie het te veel betaalde bedrag aan betrokkene moet terugbetalen.