In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het rijden met een bromfiets die de maximale constructiesnelheid overschreed. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 30 juli 2024 was de officier van justitie vertegenwoordigd door mr. I.M.E. van der Meijden, terwijl betrokkene niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Betrokkene voerde aan dat de boete onterecht was opgelegd omdat hij over een diplomatiek paspoort beschikte en dat de verbalisant het voertuig onrechtmatig had in beslag genomen. De kantonrechter oordeelde echter dat betrokkene niet had aangetoond dat hij recht had op vrijstelling van de boete op basis van zijn diplomatiek paspoort.
De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege deze schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de kantonrechter droeg de officier op om het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, bijgestaan door griffier X.L.C.M. van Sprundel.