In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Schouwburgring te Tilburg op 11 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 30 juli 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, aanwezig, terwijl betrokkene niet verscheen. De kantonrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. Betrokkene voerde aan dat de boete onterecht was opgelegd omdat de bus op naam van zijn werkgever stond en dat hij de mobiele telefoon slechts kort had vastgehouden. De kantonrechter oordeelde echter dat de boete terecht was opgelegd aan betrokkene, aangezien hij de overtreding had gepleegd.
Echter, de kantonrechter constateerde ook dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter besloot de boete te matigen met 25% vanwege deze schending van de hoorplicht. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gewijzigd naar € 262,50 plus € 9,- administratiekosten, en de beslissing van de officier van justitie werd vernietigd.