Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir op de Nieuwlandstraat te Tilburg op 21 juni 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep aangetekend, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Betrokkene was niet op de hoogte van de gewijzigde verkeerssituatie door de coronacrisis en stelde dat de bebording onduidelijk was. De partner van betrokkene heeft ook verklaard dat zij de gedraging heeft begaan en dat zij de bebording heeft gemist door de drukte en haar afleiding.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft betoogd dat van een automobilist verwacht mag worden dat deze zich houdt aan de geldige bebording, ook in drukke situaties. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege de schending van de hoorplicht en ook vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, waardoor de boete werd verlaagd tot € 84,38 plus administratiekosten. Betrokkene kreeg ook het bedrag van € 65,62 dat te veel was betaald terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.