Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een parkeergelegenheid, terwijl het voertuig niet tot de aangegeven categorie of groep voertuigen behoorde. Dit vond plaats op 18 maart 2022 te Tilburg. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 november 2023, waarbij de kantonrechter de zaak aanhield om de officier van justitie de gelegenheid te geven een aanvullend proces-verbaal over te leggen. Op de zitting van 30 juli 2024 is de zaak opnieuw behandeld. De gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas, voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden en dat er onvoldoende bewijs was voor de opgelegde boete. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, stelde dat er wel een aanvullend proces-verbaal in het dossier zat, maar de kantonrechter oordeelde dat dit in strijd was met de goede procesorde.
De kantonrechter concludeerde dat er geen aanvullend proces-verbaal was ontvangen en dat de twijfel over de mogelijkheid tot staandehouding niet was weggenomen. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie vernietigd. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 875,- bedroegen. De kantonrechter droeg de officier van justitie op om het bedrag van € 109,- dat als zekerheidstelling was betaald, aan de betrokkene terug te betalen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.