Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het negeren van een rood verkeerslicht op de Reeshofdijk te Tilburg op 2 september 2023. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene het beroep voorgelegd aan de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 30 juli 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. I.M.E. van der Meijden. De betrokkene voerde aan dat hij de gedraging niet had verricht en dat de beslissing van de officier van justitie niet op feiten was gebaseerd, maar op de verklaring van de agent. Hij stelde dat hij geen bewijs had ontvangen van de informatie die door de agent was verstrekt en dat getuigen hadden verklaard dat hij niet door rood was gereden.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging. De kantonrechter wees erop dat in zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) de verklaring van de verbalisant in beginsel als voldoende bewijs geldt, tenzij er specifieke feiten zijn die aan de juistheid van die verklaring twijfelen. De kantonrechter zag geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en verklaarde het beroep ongegrond. De boete werd als terecht opgelegd beschouwd en er was geen aanleiding om de boete te matigen.