Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 20 augustus 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat het te laat was ingediend. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter, maar is niet verschenen op de zitting. De kantonrechter heeft de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, gehoord.
De kantonrechter overweegt dat de termijn voor het indienen van beroep bij de officier van justitie zes weken bedraagt, welke termijn in dit geval eindigde op 14 oktober 2022. Het beroepschrift is echter pas op 16 oktober 2022 ontvangen, wat betekent dat het te laat is ingediend. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij vanwege corona niet in staat was om tijdig beroep in te stellen, maar de kantonrechter oordeelt dat deze verklaring onvoldoende is onderbouwd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft ook overwogen dat betrokkene de vereiste zekerheidstelling van € 359,- niet heeft betaald, maar heeft besloten deze op nihil te stellen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard, waardoor de beslissing van de officier van justitie om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren in stand blijft. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.