ECLI:NL:RBZWB:2024:5891

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/423586 / FA RK 24-2786
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • F. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking voorlopige voogdij in internationale context met IPR-aspecten

Op 28 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende voorlopige voogdij over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is aanhangig gemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, die verzocht om voorlopige voogdij voor de duur van drie maanden. De ouders van de kinderen verblijven in [land] en zijn moeilijk bereikbaar, wat het uitoefenen van ouderlijk gezag bemoeilijkt. De kinderen zijn op 16 juni 2024 zonder hun ouders naar Nederland gereisd en hebben sindsdien geen ouderlijk toezicht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het noodzakelijk is om in het gezag over de kinderen te voorzien, gezien de zorgen over hun welzijn en de mogelijke dreiging van eergerelateerd geweld vanuit de familie van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2024 zijn de standpunten van de Raad, de gecertificeerde instelling (GI) en de vader gehoord. De kinderrechter heeft besloten de GI te belasten met de voorlopige voogdij over de kinderen tot 17 september 2024, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de GI direct kan handelen in het belang van de kinderen. De kinderrechter heeft ook de internationale aspecten van de zaak in overweging genomen, waarbij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter is vastgesteld op basis van de EU-Verordening Brussel II-ter en het Haag Kinderbeschermingsverdrag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423586 / FA RK 24-2786
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over de voorlopige voogdij
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2008 in [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2010 in [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [land] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [land] .
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de (mondelinge) beschikking van de kinderrechter van 17 juni 2024, schriftelijk uitgewerkt op 18 juni 204, en alle daarin vermelde stukken;
- het e-mailbericht van de griffier van deze rechtbank van 20 juni 2024 gericht aan de moeder en de vader;
- de oproep van de ouders door de griffier van deze rechtbank in de Staatscourant van 21 juni 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 juni 2024. Daarbij waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI. Tevens was, als toehoorder, aanwezig [naam 1] , de oudere zus van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
In verband met het verblijf van de ouders in [land] heeft de griffier van deze rechtbank op
20 juni 2024 een e-mail aan de ouders verzonden waarin zij, naast de oproep in de Staatscourant, zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Tevens zijn de ouders gewezen op de mogelijkheid om via Teams deel te nemen aan de mondelinge behandeling. Beide ouders hebben niet op deze mail gereageerd. Wel heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling telefonisch contact opgenomen met [naam 1] , waarna de vader – met bijstand van een in de zittingszaal aanwezige tolk - telefonisch is gehoord.
1.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening over het verzoek kenbaar te maken tijdens een kindgesprek. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven bij hun ouders in [land] . Zij zijn zonder hun ouders afgereisd naar Nederland en zijn op 16 juni 2024 op Schiphol aangekomen.
2.3
De Raad heeft op 17 juni 2024 (mondeling) verzocht om de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te spreken voor de duur van drie maanden en de GI te belasten met de voorlopige voogdij.
2.4
Bij mondelinge spoedbeslissing van 17 juni 2024 heeft de kinderrechter, zonder de belanghebbenden te hebben gehoord, de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 17 juni 2024 tot 1 juli 2024. Deze mondelinge beslissing is schriftelijk uitgewerkt op 18 juni 2024 waarbij, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, is bepaald dat de Raad, de GI, de moeder en de vader op de onderhavige mondelinge behandeling over het verzoek van de Raad zullen worden gehoord.

3.Het verzoek

3.1
Ter beoordeling ligt voor of er feiten en/of omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 17 juni 2024 moet worden herroepen. Daarnaast ligt ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek van de Raad om de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te spreken voor de periode van 1 juli 2024 tot 17 september 2024 en de GI te belasten met de voorlopige voogdij.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gehandhaafd. Een voorziening in het gezag ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is nodig om hun belangen te kunnen behartigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 16 juni 2024 zonder ouderlijk toezicht in Nederland. Zij zijn met toestemming van de vader, maar niet met toestemming van de moeder, vanuit [land] naar Nederland gereisd. De ouders wonen allebei in [land] en zijn moeilijk bereikbaar. Hierdoor is het voor de ouders niet mogelijk om het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te oefenen. De Raad maakt zich zorgen om het welzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben in hun leven al veel internationale verhuizingen meegemaakt. De Raad sluit niet uit dat bij beide kinderen sprake is van traumagerelateerde problematiek. Ook is er mogelijk dreiging van eergerelateerd geweld vanuit de familie van de moeder. Er is inmiddels een woonplek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gevonden, maar er moeten nog veel andere (praktische) zaken voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden geregeld waarover beslissingen genomen moeten worden. Binnen de termijn van de voorlopige voogdij moet onderzoek worden gedaan naar de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en op welke manier het beste in het gezag over hen moet worden voorzien. In het onderzoek zullen de oudere zussen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die ook in Nederland verblijven en beiden inmiddels meerderjarig zijn, worden betrokken.
4.2
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek van de Raad ondersteund. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de afgelopen dagen samen geweest met [naam 1] . Vanmiddag gaan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar een plek waar zij voor langere tijd kunnen blijven. Er moet nog een school worden geregeld waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na de zomervakantie kunnen starten, maar de GI verwacht hierin geen grote moeilijkheden. De GI heeft telefonisch contact gehad met de moeder en via Whatsapp. Het is de GI nog niet gelukt om met de vader in contact te komen. De moeder heeft aangegeven niet in te kunnen stemmen met het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland. Zij heeft, volgens haar zeggen, aangifte gedaan van ontvoering en vermissing. Ook heeft de moeder te kennen gegeven graag contact te willen hebben met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar beide kinderen geven aan daarvoor op dit moment niet open te staan. Er bestaat nog onduidelijkheid welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar dit mag niet ten koste gaan van hun plaatsing op de nieuwe verblijfsplek. Belangrijk is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot rust komen en zaken kunnen gaan verwerken. Ze hebben veel meegemaakt en duidelijk moet nog worden of zij hulpverlening nodig hebben.
4.3
De vader heeft naar voren gebracht dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat zij in Nederland verblijven. [land] is geen veilig land om te wonen. Het is voor de vader niet mogelijk om naar Nederland te reizen vanwege zijn ziekte. De vader staat achter het verzoek van de Raad. Hij acht zich niet in staat om het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland uit te oefenen. Mogelijk zouden [naam 2] en [naam 1] met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belast kunnen worden.
4.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben tegen de kinderrechter verteld dat zij het lastig hebben gehad in [land] en blij zijn om terug in Nederland te zijn. Zij willen graag in Nederland blijven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kijken er naar uit om vanmiddag naar hun nieuwe verblijfsplek te gaan.

5.De beoordeling

5.1
Nu beide ouders in [land] verblijven en zij naast de Nederlandse nationaliteit mogelijk ook de Iraakse nationaliteit hebben, draagt deze zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en, zo ja, welk recht daarop van toepassing is.
Op grond van artikel 15, eerste lid, onder a van de EU-Verordening 2019/1111 van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Brussel II-ter), is de Nederlandse rechter bevoegd het verzoek van de Raad te beoordelen, nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op het moment van de indiening van het verzoek zich in Nederland bevinden en het een voorlopige (urgente) maatregel betreft.
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechter van de woonplaats van het minderjarig kind of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van het minderjarig kind, bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. De kinderrechter acht zich dan ook bevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Het toepasselijk recht dient te worden vastgesteld aan de hand van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299, oftewel het Haag Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996). Op grond van artikel 15 HKBV 1996 wordt het Nederlands recht toegepast op het verzoek.
5.2
De kinderrechter overweegt dat, indien de Raad blijkt dat een minderjarig kind niet onder het wettelijk vereiste gezag staat, of dat dit gezag niet over hem/haar wordt uitgeoefend, hij op grond van artikel 1:241, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechter verzoekt in de gezagsvoorziening over het minderjarig kind te voorzien.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan de kinderrechter op verzoek van de Raad of het openbaar ministerie een GI als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, belasten met de voorlopige voogdij over het minderjarig kind indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsvoorziening over het minderjarig kind te voorzien ten einde de belangen van het minderjarig kind te kunnen behartigen.
5.3
Bij de mondelinge beslissing van 17 juni 2024 heeft de kinderrechter de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van twee weken, onder aanhouding van de beslissing op de resterende termijn. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de vader, de Raad en de GI in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. De kinderrechter is niet gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden die maken dat het restant van de spoedmaatregel per heden (28 juni 2024) zou moeten worden herroepen.
Op grond van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd stelt de kinderrechter vast dat het noodzakelijk is dat een voorziening in het gezag wordt getroffen aangezien het voor de ouders onvoldoende mogelijk is om het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te oefenen. Beide ouders verblijven in [land] en zijn moeilijk te bereiken. Ze hebben geen mobiel netwerk en zijn afhankelijk van een beperkt wifi-netwerk. Daarnaast is de kinderrechter gebleken dat de vader bijstand van een tolk nodig heeft aangezien hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende spreekt. Er moeten veel zaken voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geregeld worden en de fysieke afstand van de ouders alsook de omstandigheid dat de ouders moeilijk bereikbaar zijn, maken dat het voor de ouders lastig, zo niet onmogelijk is om daar goed in mee te denken en beslissingen over te nemen, zeker als dit snel en acuut moet gebeuren. Noodzakelijk is dat wordt onderzocht op welke manier het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het beste kan worden ingevuld. Ook dient nader onderzoek plaats te vinden naar de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en hoe hun veiligheid het beste kan worden gewaarborgd. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat nu in het gezag over hen is voorzien zodat ten behoeve van hen (verdere) beslissingen kunnen worden genomen.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek van de Raad toewijzen en de GI belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende termijn tot 17 september 2024.
5.4
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de maatregel doorloopt zodat de GI belangrijke beslissingen kan nemen en zaken kan regelen in het belang van hun, zonder een eventueel hoger beroep af te moeten wachten.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
belast Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende termijn tot 17 september 2024;
6.2
welke maatregel van rechtswege eindigt na drie maanden, te weten op
17 september 2024, tenzij voor het einde van die termijn aan de kinderrechter een voorziening in het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verzocht. De voorlopige voogdij loopt dan door totdat op dit verzoek is beslist;
6.3
bepaalt dat aan de gecertificeerde instelling alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk zijn, worden toegekend;
6.4
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het gezagsregister.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024 door mr. Felix, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 8 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.