ECLI:NL:RBZWB:2024:5898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
10928119 \ CV EXPL 24-442
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurkooptermijnen en aansprakelijkheid van bestuurders

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen TECHNO WEST VERHUUR B.V. (hierna: TWS) en drie gedaagden, waaronder [gedaagde 1] B.V. De zaak betreft een huurkoopovereenkomst voor een heftruck, waarbij TWS vorderingen heeft ingesteld wegens betalingsachterstanden van [gedaagde 1]. TWS vordert een totaalbedrag van € 11.547,55, bestaande uit achterstallige huurkooptermijnen, incassokosten en contractuele rente. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in haar verplichtingen en heeft de vordering tot betaling van de achterstand toegewezen. De bestuurders van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], zijn echter niet aansprakelijk gesteld, omdat TWS onvoldoende feiten heeft aangedragen die wijzen op hun wetenschap van de betalingsproblemen van [gedaagde 1]. De kantonrechter heeft de proceskosten verdeeld, waarbij [gedaagde 1] in de kosten is veroordeeld, terwijl TWS in de kosten van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is veroordeeld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10928119 \ CV EXPL 24-442
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
TECHNO WEST VERHUUR B.V.,
te 's-Gravenpolder,
eisende partij,
hierna te noemen: TWS,
gemachtigde: mr. E.P.E. Fluit,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
vertegenwoordigd door: gedaagde partij onder 2,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
procederend in persoon,
3.
[gedaagde 3],
te [plaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
gemachtigde: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2024 met de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 22 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is uitsluitend de gemachtigde van TWS verschenen. Aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is niemand verschenen, terwijl zij wel zijn opgeroepen voor de zitting.
1.3.
De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat vandaag schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
TWS en [gedaagde 1] hebben een huurkoopovereenkomst gesloten ten aanzien van een heftruck. Op grond van deze huurkoopovereenkomst moest TWS een heftruck ter beschikking stellen aan [gedaagde 1] voor een periode van 11 maanden tegen betaling door [gedaagde 1] van een bedrag van € 1.210,00 per maand. [gedaagde 1] had het recht om de heftruck van TWS te kopen na afloop van deze periode.
2.2.
TWS heeft de huurkooptermijnen maandelijks aan [gedaagde 1] gefactureerd. [gedaagde 1] heeft een betalingsachterstand ter hoogte van € 9.680,00 laten ontstaan.
2.3.
Sinds eind maart 2023 is de heftruck weer in het bezit van TWS.

3.Het geschil

3.1.
TWS heeft haar vordering tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] verminderd. De vordering tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wijkt daarmee af van de vordering tegen [gedaagde 1] . Ook heeft TWS de vorderingen ingesteld op verschillende grondslagen. Daarom zullen de vorderingen zoals ingesteld tegen [gedaagde 1] aan de ene kant en tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan de andere kant hierna apart van elkaar besproken worden.
ten aanzien van [gedaagde 1]
3.2.
TWS vordert – samengevat – dat [gedaagde 1] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.547,55 (bestaande uit de achterstallige huurkooptermijnen tot en met eind maart 2023 van € 9.680,00, de incassokosten van € 859,00 en de contractuele rente tot en met 25 juli 2023 van € 1.008,55), te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand (of een deel daarvan) over een bedrag van € 9.680,00 vanaf 26 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening, waarbij de betalingen eerst in mindering strekken op de alsdan openstaande contractuele rente en incassokosten, dan wel tot betaling van een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie geraden acht. Ook vordert TWS dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de hiervoor genoemde contractuele rente.
3.3.
Hieraan wordt door TWS ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] op grond van de overeenkomst tussen partijen verplicht is om de overeengekomen maandelijkse termijnen te betalen. Dit heeft zij echter niet gedaan. TWS vordert nakoming van de overeenkomst in die zin dat [gedaagde 1] alsnog de overeengekomen vergoeding betaalt voor de periode waarin zij kon beschikken over de heftruck (tot en met maart 2023). Ook moet [gedaagde 1] de door partijen overeengekomen contractuele rente betalen. In verband met het uitblijven van de betaling komen ook de gevorderde incassokosten, proceskosten en rente voor vergoeding in aanmerking.
ten aanzien van [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
3.4.
Verder vordert TWS na vermindering van eis – kort gezegd – dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden veroordeeld tot betaling van de achterstallige huurkooptermijnen tot en met eind maart 2023 van € 9.680,00, de verschenen wettelijke rente, incassokosten en de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente. Ook hier verzoekt TWS de kantonrechter om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
Aan deze vordering legt TWS ten grondslag dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de bestuurders van [gedaagde 1] zijn en dat zij in die hoedanigheid onrechtmatig hebben gehandeld tegenover TWS. Zij zijn een overeenkomst aangegaan met TWS terwijl zij wisten of redelijkerwijs konden weten dat [gedaagde 1] niet aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen en geen verhaal kon bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Het is TWS achteraf gebleken dat [gedaagde 1] op dat moment al financiële problemen had. Ook de huur van het bedrijfspand werd namelijk niet voldaan door [gedaagde 1] .
in beide gevallen
3.6.
TWS vordert dat de veroordelingen hoofdelijk worden uitgesproken, in die zin dat betaling van de één leidt tot bevrijding van de ander.
3.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben tegen de vorderingen aangevoerd dat zij hun verfvoorraad niet konden verkopen als gevolg van problemen met de levering van een verfmengmachine. Inmiddels zijn zij bezig met nieuwe bedrijfsmogelijkheden en hopen ze de betalingsachterstand bij TWS op korte termijn te kunnen aflossen. De huur van het bedrijfspand hebben zij per 1 augustus 2023 al opgezegd. De gevorderde contractuele rente vinden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] erg hoog.

4.De beoordeling

ten aanzien van [gedaagde 1]
4.1.
heeft de betalingsachterstand van € 9.680,00 niet weersproken. Dat [gedaagde 1] dit bedrag wegens financiële omstandigheden momenteel niet kan betalen, komt voor haar rekening en risico en staat aan toewijzing van deze vordering niet in de weg. Het gevorderde bedrag van € 9.680,00 zal worden toegewezen.
4.2.
TWS vordert ook een vergoeding voor incassokosten van € 859,00. Niet is gesteld of gebleken dat partijen een van de wet afwijkende regeling voor vergoeding van incassokosten zijn overeengekomen. De kantonrechter stelt vast dat TWS voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij minimaal één aanmaning aan [gedaagde 1] heeft verzonden. Dit betekent dat TWS voldoende incassowerkzaamheden heeft verricht om voor een vergoeding van incassokosten in aanmerking te komen. Het gevorderde bedrag van € 859,00 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.3.
Ten aanzien van de contractuele rente van 1,5% per maand heeft [gedaagde 1] weliswaar aangevoerd dat zij deze erg hoog vindt, maar zij heeft niet weersproken dat zij dit tarief zelf met TWS overeengekomen is. De rente zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd.
4.4.
Een deelbetaling van [gedaagde 1] strekt op grond van artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) eerst in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente.
4.5.
[gedaagde 1] is de partij die in het ongelijk wordt gesteld. Zij zal daarom in de proceskosten, inclusief de nakosten, worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van TWS worden ten aanzien van [gedaagde 1] vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding € 109,44
- griffierecht € 524,00
- salaris gemachtigde € 812,00 (2,00 punten x € 406,00)
- nakosten
€ 135,00(maximaal tarief)
- totaal: € 1.580,44
4.6.
De proceskostenveroordeling vloeit niet voort uit de overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten, zodat daarover geen contractuele rente verschuldigd is. De kantonrechter zal in plaats daarvan de wettelijke rente toekennen over de proceskosten zoals hierna onder ‘de beslissing’ vermeld.
4.7.
De door TWS verzochte uitvoerbaar bij voorraad verklaring zal worden toegewezen. [gedaagde 1] heeft zich daartegen niet verzet.
ten aanzien van [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
4.8.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn woonachtig in respectievelijk Bulgarije en België. Deze procedure bevat dan ook een internationaal element. De kantonrechter komt daarom eerst toe aan de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen. Omdat sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (Brussel I bis-Vo) die aanhangig is gemaakt na 10 januari 2015, het tijdstip van inwerkingtreding van Brussel I bis-Vo, is deze verordening materieel en temporeel van toepassing. Brussel I bis-Vo is ook formeel van toepassing, omdat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat. De gemachtigde van TWS heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan, omdat partijen de overeenkomst daar zijn aangegaan en aldaar betaald had moeten worden. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn niet op de mondelinge behandeling verschenen en hebben deze stelling dus niet weersproken, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan uit zal gaan. Dit betekent dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 2 van de Brussel I bis-Vo bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen.
4.9.
Verder is van belang welk recht van toepassing is op het geschil tussen TWS en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Het geschil gaat over een niet-contractuele verbintenis tussen partijen, zodat het toepasselijk recht vastgesteld moet worden aan de hand van de Rome II-Verordening (EU-Verordening nr. 864/2007). Op grond van artikel 4 lid 1 van deze Verordening is het recht van toepassing van het land waar de schade zich heeft voorgedaan. Niet is weersproken dat dit Nederland is. Dit betekent dat de kantonrechter het Nederlandse recht zal toepassen op dit geschil.
4.10.
Bestuurders van een vennootschap zijn niet zonder meer aansprakelijk als die vennootschap de door haar aangegane verplichtingen niet kan nakomen. De lat voor zogeheten externe bestuurdersaansprakelijkheid ligt erg hoog. [1] Naar het oordeel van de kantonrechter heeft TWS, gezien ook de toelichting van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wisten of behoorden te weten dat [gedaagde 1] de betalingsverplichting tegenover TWS niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben verklaard dat zij op zoek zijn gegaan naar andere bedrijfsmogelijkheden en dat zij de huurovereenkomst van het bedrijfspand per 1 augustus 2023 hebben opgezegd. In dat licht is het enkele feit dat zij achterliepen met het betalen van de huur ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met TWS onvoldoende. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn dus niet aansprakelijk. De vorderingen tegen hen zullen worden afgewezen.
4.11.
TWS wordt ten aanzien van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in het ongelijk gesteld en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kantonrechter kent aan [gedaagde 2] wegens het verschijnen op de rolzitting van 14 februari 2024 een bedrag van € 50,00 aan reis- verblijf- en verletkosten toe.
in beide gevallen
4.12.
Omdat de vordering tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zal worden afgewezen, zal ook de gevorderde hoofdelijke veroordeling worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van [gedaagde 1]
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan TWS van een bedrag van € 11.547,55, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand (of een deel daarvan) over een bedrag van € 9.680,00 vanaf 26 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 1.580,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
5.6.
wijst de vorderingen van TWS af,
5.7.
veroordeelt TWS in de proceskosten van € 50,00, te betalen aan [gedaagde 2] binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als TWS niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
in beide gevallen
5.8.
wijst de gevorderde hoofdelijke veroordeling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Roose en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286 (Beklamel) en Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger vs. Roelofsen).