Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
- cliënt, bijgestaan door haar advocaat;
2.Het verzoek
onderhavigverzoek.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een cliënt, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het verzoek was gericht op het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden op basis van artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd). De cliënt, geboren in 1947, verblijft momenteel in een zorgaccommodatie en wordt bijgestaan door haar advocaat, mr. E.J.L. Mulderink.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2024 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de cliënt, een specialist ouderengeneeskunde, de mentor van de cliënt en een verzorgende. De cliënt betwistte de noodzaak van de opname en stelde dat zij geen dementie heeft. De specialist ouderengeneeskunde bevestigde echter dat er bij de cliënt een uitgebreide neurocognitieve stoornis is vastgesteld, maar dat dementie zelf niet formeel was gediagnosticeerd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de diagnose van de cliënt en of er sprake was van een psychogeriatrische aandoening, wat een vereiste is voor het toewijzen van het verzoek.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot rechterlijke machtiging afgewezen, maar heeft zij wel een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling toegewezen in een samenhangende zaak. De rechtbank gaf aan dat er in de toekomst mogelijk een nieuw verzoek kan worden ingediend door het CIZ, mits er meer duidelijkheid komt over de diagnose van de cliënt. De beschikking is mondeling gegeven door mr. Jansen en schriftelijk uitgewerkt op 19 augustus 2024.