ECLI:NL:RBZWB:2024:5910

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/425324 / FA RK 24/3606
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt met vermoedelijke ziekte van Alzheimer

Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, geboren in 1947, die verblijft in een zorginstelling. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde dag gehouden, waarbij verschillende betrokkenen, waaronder de cliënt, haar advocaat en zorgprofessionals, zijn gehoord. De cliënt betwistte de noodzaak van de inbewaringstelling en stelde dat zij geen dementie heeft en naar huis wil. Echter, de specialist ouderengeneeskunde en de mentor van de cliënt gaven aan dat er een sterk vermoeden van de ziekte van Alzheimer bestaat en dat de cliënt niet in staat is voor zichzelf te zorgen. De rechtbank concludeerde dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, wat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk maakt. De machtiging is verleend voor de duur van zes weken, tot en met 19 september 2024. De rechtbank heeft ook een verzoek om een rechterlijke machtiging in een samenhangende zaak afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425324 / FA RK 24/3606
Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling
Beschikking van 8 augustus 2024van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[cliënt],
geboren op [geboortedag] 1947 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonadres] te [plaats] ,
thans verblijvende in de [accommodatie] , [locatie] , aan [adres] te [plaats] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. E.J.L. Mulderink te Breda.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2024.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de beschikking van de burgemeester van de gemeente Breda van 2 augustus 2024;
- de medische verklaring van 2 augustus 2024, opgesteld en ondertekend door psychiater [naam 1] ;
- het indicatiebesluit van 19 juni 2024;
- een afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld en een mentor is benoemd.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2024, in de [accommodatie] , [locatie] , aan [adres] te [plaats] .
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- cliënt, bijgestaan door haar advocaat;
- specialist ouderengeneeskunde, mevrouw [naam 2] ;
- de mentor van cliënt, de heer [naam 3] ;
- verzorgende, de heer [naam 4] .
1.4
Gelet op de samenhang van het verzoek in deze zaak en het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in de zaak met kenmerk C/02/425288 / FA RK 24/3588, zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld. In beide zaken is bij separate beschikking van 8 augustus 2024 beslist.

2.Het verzoek

2.1
Het CIZ verzoekt de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van cliënt te verlenen.
2.2
Op de standpunten van betrokkenen wordt hierna ingegaan, voor zover nodig voor de beoordeling van
onderhavigverzoek.

3.Standpunten

3.1
Cliënt brengt, kort samengevat, naar voren dat er niets met haar aan de hand is. Het gaat goed met haar en zij heeft geen dementie. Zij kan dan ook naar huis. Cliënt wil, als het moet, nog twee dagen blijven, maar daarna is ze weg. Thuis voelt zij zich prima. Zij herkent het geschetste beeld ten aanzien van het ernstig nadeel niet.
3.2
De specialist ouderengeneeskunde verklaart, kort samengevat, dat er een sterk vermoeden is van de ziekte van Alzheimer. Er worden neurocognitieve stoornissen waargenomen, maar de oorzaak is thans nog onbekend. Wanneer cliënt nu naar huis zou gaan loopt zij ernstig gevaar. Er is sprake van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waarbij ondermeer gewezen wordt op de vinger van cliënt. Cliënt is aan haar vinger geopereerd, maar zij heeft het gips zelfstandig verwijderd. De roodheid en zwelling van de vinger duiden erop dat het herstel niet goed gaat en dat deze mogelijk gaat ontsteken. Daarnaast is er bij cliënt sprake van zelfverwaarlozing. Op de afdeling wordt gezien dat cliënt hulp nodig heeft bij haar zelfzorg. Daarnaast ontbreekt het cliënt volledig aan ziektebesef en -inzicht en is er in de thuissituatie onvoldoende toezicht op cliënt.
3.3
De verzorgende vult hierop aan dat cliënt bij alles verbale sturing nodig heeft. Zij kan niet zelfstandig functioneren. Eten en drinken gaat goed.
3.4
De mentor brengt, samengevat, naar voren dat de leefomstandigheden van cliënt in de thuissituatie erbarmelijk zijn. De mentor heeft zulks niet eerder gezien. Wanneer cliënt naar huis gaat, gaat het mis. Hij gunt cliënt een goede verzorging en goede leefomstandigheden en die kan zij bij de instelling krijgen.
3.5
De advocaat voert, samengevat, aan dat er in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling geen duidelijkheid kan worden gegeven over wat cliënt precies mankeert. Een definitieve diagnose is niet vast te stellen. Een vermoeden van een psychogeriatrische aandoening kan wel worden aangenomen. Volgens cliënt zelf mankeert zij niets en kan zij terug naar huis. Volgens cliënt is er ook geen sprake van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. De rechtbank wordt verzocht om het verzoek af te wijzen.

4.Beoordeling

4.1
Op 2 augustus 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Breda ten behoeve van de cliënt een last tot inbewaringstelling afgegeven.
4.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht.
4.3
Op grond van de medische verklaring is gebleken dat het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van de cliënt als gevolg van psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Alzheimer, tot onmiddellijk dreigend ernstig nadeel leidt.
4.4
Het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang, de situatie dat cliënt met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. De rechtbank neemt daarbij onder andere in aanmerking dat de woning van cliënt ernstig is vervuild, cliënt niet in staat is om voor zichzelf te zorgen, er in de woning van cliënt diverse kapotte voorwerpen aanwezig zijn waaraan zij zich verwondt, er sprake is van achterdocht naar buren en cliënt somatische zorg, voor onder meer haar vinger, niet toelaat.
4.5
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is
voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
4.6
Cliënt verzet zich tegen een voortzetting van haar verblijf in de accommodatie. Zij geeft de rechtbank duidelijk te verstaan niets te mankeren en naar huis te willen gaan.
4.7
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes weken.
4.8
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat zij het verzoek om het verlenen van een rechterlijke machtiging in de zaak met kenmerk C/02/425288 / FA RK 24/3588 heeft afgewezen bij beschikking van 8 augustus 2024. Wanneer er, gedurende de voortzetting van de inbewaringstelling, wordt overwogen nogmaals een rechterlijke machtiging voor cliënt aan te vragen, wijst de rechtbank het CIZ op hetgeen zij in de beschikking in die zaak heeft overwogen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van
[cliënt], geboren op [geboortedag] 1947 te [geboorteplaats] ;
5.2
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 19 september 2024.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Jansen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier, en op 19 augustus 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.