Uitspraak
1.De procedure
- de akte van [bedrijf van eiser] , met aanvullende producties 1 en 2;
- de akte van [gedaagde] .
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 21 augustus 2024 een eindvonnis gewezen in een incassozaak. De eiser, vertegenwoordigd door [bedrijf van eiser], had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot onbetaalde facturen. De procedure volgde op een tussenvonnis van 8 mei 2024, waarin de kantonrechter had vastgesteld dat de gedaagde een bedrag van € 695,33 verschuldigd was voor facturen van 15 september 2021, 15 november 2021, 16 december 2021 en 15 april 2022. De eiser had echter niet voldaan aan de stelplicht voor een factuur van 24 mei 2022 ter hoogte van € 774,40, waardoor deze vordering werd afgewezen.
Daarnaast vorderde de eiser vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat de wettelijke eisen voor deze vergoeding waren voldaan, maar dat het gevorderde bedrag van € 220,46 hoger was dan het wettelijke tarief van € 104,30. Daarom werd slechts € 104,30 toegewezen. De gedaagde had in totaal € 550,00 betaald, waardoor hij werd veroordeeld tot betaling van een restantbedrag van € 249,63, inclusief wettelijke handelsrente.
De kantonrechter heeft ook de proceskosten vastgesteld, die op € 313,32 zijn begroot, en de gedaagde werd veroordeeld deze kosten te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.