ECLI:NL:RBZWB:2024:5917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
10507768 CV EXPL 23-1154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een incassozaak met betrekking tot onbetaalde facturen en buitengerechtelijke incassokosten

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 21 augustus 2024 een eindvonnis gewezen in een incassozaak. De eiser, vertegenwoordigd door [bedrijf van eiser], had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot onbetaalde facturen. De procedure volgde op een tussenvonnis van 8 mei 2024, waarin de kantonrechter had vastgesteld dat de gedaagde een bedrag van € 695,33 verschuldigd was voor facturen van 15 september 2021, 15 november 2021, 16 december 2021 en 15 april 2022. De eiser had echter niet voldaan aan de stelplicht voor een factuur van 24 mei 2022 ter hoogte van € 774,40, waardoor deze vordering werd afgewezen.

Daarnaast vorderde de eiser vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat de wettelijke eisen voor deze vergoeding waren voldaan, maar dat het gevorderde bedrag van € 220,46 hoger was dan het wettelijke tarief van € 104,30. Daarom werd slechts € 104,30 toegewezen. De gedaagde had in totaal € 550,00 betaald, waardoor hij werd veroordeeld tot betaling van een restantbedrag van € 249,63, inclusief wettelijke handelsrente.

De kantonrechter heeft ook de proceskosten vastgesteld, die op € 313,32 zijn begroot, en de gedaagde werd veroordeeld deze kosten te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10507768 \ CV EXPL 23-1154
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [bedrijf van eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [bedrijf van eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf van gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2024;
- de akte van [bedrijf van eiser] , met aanvullende producties 1 en 2;
- de akte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis van 8 mei 2024 is beslist. Daarin is onder meer bepaald dat [gedaagde] het nog openstaande deel van de facturen van 15 september 2021, 15 november 2021, 16 december 2021 en 15 april 2022 is verschuldigd. Dat is totaal een bedrag van € 695,33.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter aan [bedrijf van eiser] de gelegenheid geboden om de grondslag van haar vordering te onderbouwen met betrekking tot betaling van de factuur van 24 mei 2022 ter hoogte van € 774,40. Naar het oordeel van de kantonrechter is [bedrijf van eiser] daar niet in geslaagd. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
2.3.
[bedrijf van eiser] beroept zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde overeenkomst en de daaruit voorvloeiende betalingsverplichting van [gedaagde] . Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) draagt [bedrijf van eiser] de stelplicht en de bewijslast van het bestaan van een dergelijke overeenkomst. In de akte na het tussenvonnis volstaat [bedrijf van eiser] met de enkele stelling dat de werkzaamheden in de factuur van 24 mei 2022 losstaan van het abonnement en later op verzoek van [gedaagde] zijn verricht. Gelet op de betwisting door [gedaagde] , had het op de weg van [bedrijf van eiser] gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor werkzaamheden die niet waren begrepen in het abonnement, en ook dat die werkzaamheden zijn uitgevoerd en wanneer dat is gebeurd. De enkele stelling dat op verzoek van [gedaagde] extra werkzaamheden zijn verricht die niet in het abonnement vallen, is onvoldoende. [bedrijf van eiser] heeft haar vordering op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter wijst daarom de vordering af met betrekking tot betaling van de factuur van 24 mei 2022, ter hoogte van € 774,40.
2.4.
[bedrijf van eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 220,46 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het wettelijke tarief van € 104,30 bij € 695,33 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 104,30 toe.
2.5.
[gedaagde] heeft, zo volgt uit de dagvaarding, in totaal € 550,00 betaald. [gedaagde] wordt, gelet op het voorgaande, veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 249,63 (€ 695,33 + € 104,30 – € 550,00).
2.6.
De gevorderde wettelijke handelsrente wordt toegewezen zoals in het dictum vermeld.
2.7.
[gedaagde] is deels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat van de vordering van € 1.262,93 slechts een bedrag van € 249,63 is toegewezen, zal [gedaagde] worden veroordeeld om het griffierecht van € 86,00 te vergoeden dat bij het toegewezen bedrag hoort en niet het griffierecht van € 214,00 dat op basis van de vordering van € 1.262,93 bij [bedrijf van eiser] in rekening is gebracht. Het verschil tussen deze bedragen dient als nodeloos veroorzaakte kosten voor rekening van [bedrijf van eiser] te blijven. De proceskosten van [bedrijf van eiser] worden daarom begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
100,00
(2,50 punten × € 40,00)
- nakosten
20,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
313,32

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [bedrijf van eiser] te betalen een bedrag van € 249,63, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de respectievelijke factuurbedragen, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen tot de dag van betaling van die factuurbedragen,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 313,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.