Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[gedaagde 2],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 21 augustus 2024 een eindvonnis uitgesproken na een tussenvonnis van 24 juli 2024. De zaak betreft een consumentenkoop waarbij eisers, bestaande uit een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en een natuurlijk persoon, hun vordering hebben ingediend tegen gedaagden, waaronder een BV en een natuurlijk persoon. De eisers werden vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J. Eijsberg, terwijl gedaagden niet verschenen en werden vertegenwoordigd door advocaat mr. L.R.G.M. Spronken.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat de vordering van eisers een onderwerp betreft dat op grond van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de kantonrechter behandeld dient te worden, ongeacht het belang. Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen het voornemen van de rechtbank om de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft vervolgens besloten de zaak ambtshalve te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken te Rotterdam, omdat eisers hun vordering daar niet hadden ingediend.
In de beslissing heeft de rechtbank de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, verwezen naar de rechtbank Rotterdam, kamer voor kantonzaken, en partijen erop gewezen dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen. Tevens is aangegeven dat het in deze procedure geheven griffierecht zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.