ECLI:NL:RBZWB:2024:5976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
02-261475-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting van een twaalfjarig meisje met bewijsminimum voldaan

Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting van een twaalfjarig meisje. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 2002 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. J.M.H.J. Colen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die onder andere de verkrachting van het slachtoffer inhield, wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de consistente en gedetailleerde verklaringen van het slachtoffer, die ondersteund werden door DNA-onderzoek en getuigenverklaringen. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren en dat er geen bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren, vooral gezien haar leeftijd en de omstandigheden van het delict. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot seksuele handelingen, wat leidde tot een veroordeling voor verkrachting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en toezicht van de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer en haar ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-261475-23
vonnis van de meervoudige kamer van 29 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. J.M.H.J. Colen, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte de 12-jarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft verkracht door haar te dwingen hem te pijpen, dan wel dat hij met haar, terwijl zij 12 jaar was, ontucht heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde verkrachting heeft gepleegd, gelet op de consistente en gedetailleerde verklaringen van het slachtoffer die worden ondersteund door het overig bewijs in het dossier, zoals het DNA-onderzoek, de verklaringen van getuigen die haar kort na het feit hebben gezien en de locatiegegevens van de telefoon van verdachte en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). De verklaringen van verdachte zijn niet consistent en zijn in tegenspraak met de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte erkent dat er sprake is geweest van een schermutseling, maar daarbij was geen sprake van enige ontuchtige handeling. Gelet op de locatiegegevens van de telefoons van verdachte en van [slachtoffer] en de parkeerplaats van zijn auto, zou verdachte twee keer een afstand van 400 meter moeten hebben afgelegd binnen 14 minuten en in die tijdspanne ook het feit moeten hebben gepleegd. Dat is onmogelijk. Het DNA-spoor kan een sleepspoor betreffen. [slachtoffer] heeft meermalen verklaard dat zij bepaalde zaken niet meer weet. Dit past bij de kenmerken van een valse aangifte. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bewijsminimum
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.
In een geval als dit – waarin de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte tegenover elkaar staan – dient de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen te beoordelen en daarnaast te bepalen of voldoende steunbewijs uit (een) onafhankelijke bron(nen) in het dossier aanwezig is.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn. Zij heeft vanaf het begin – direct na het incident – tegen haar opa en [getuige 2] en vervolgens bij het informatieve gesprek zeden en tijdens het studioverhoor continu (grotendeels) hetzelfde verhaal verteld, namelijk dat zij over de [straat 1] in [plaats 1] naar huis fietste en dat zij daar door een man van haar fiets werd getrokken, door hem mee werd genomen het weiland in en dat ze hem daar heeft moeten pijpen. Ze heeft in haar verschillende verklaringen de handelingen van verdachte niet aangedikt of uitgebreid, maar consistent hetzelfde verklaard.
De verdediging heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat [slachtoffer] meermalen heeft aangegeven dat zij bepaalde zaken niet meer weet, een kernmerk is van een valse aangifte. De rechtbank verwerpt dit verweer. [slachtoffer] heeft over essentiële onderdelen van de gebeurtenis consistent hetzelfde verklaard. De enkele omstandigheid dat een getuige zich bepaalde zaken niet (goed) kan herinneren, maakt niet dat haar verklaring onbetrouwbaar is. Daarbij betrekt de rechtbank dat de getuige in dit geval een meisje van slechts twaalf jaar oud is en dat zij over een zeer heftige gebeurtenis heeft verklaard. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het goed voorstelbaar dat zij zich bepaalde details niet (goed) kan herinneren. De rechtbank acht de verklaring(en) van [slachtoffer] daarom bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
DNA-onderzoek
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] worden ondersteund door het verrichte DNA-onderzoek. De onderbroek van verdachte is onderzocht op DNA-sporen. Uit dat onderzoek volgt dat aan de binnenkant van de onderbroek DNA is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] , met een bewijskracht van meer dan één miljard. Gelet op die bewijskracht stelt de rechtbank vast dat er zich DNA van [slachtoffer] aan de binnenkant van de onderbroek van verdachte bevond en dat er in ieder geval een (fysieke) confrontatie is geweest tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij DNA kon worden overgedragen. Verder volgt uit het onderzoek dat er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van speeksel aan de binnenkant van de onderbroek. De resultaten van het DNA-onderzoek sluiten aan bij de verklaring van [slachtoffer] . Het resultaat van het DNA-onderzoek past immers bij het scenario dat het DNA van [slachtoffer] op de penis van verdachte terecht is gekomen toen zij hem moest pijpen en vervolgens via de penis van verdachte in zijn onderbroek is beland.
De verdediging heeft aangevoerd dat het DNA van [slachtoffer] ook op een andere wijze in de onderbroek van verdachte terecht kan zijn gekomen, namelijk via de hand van verdachte, omdat speeksel op zijn hand terecht kan zijn gekomen toen hij zijn hand op de mond van [slachtoffer] heeft gedrukt. Hoewel dit scenario op grond van het DNA-onderzoek niet kan worden uitgesloten, acht de rechtbank dit scenario minder aannemelijk dan het hiervoor genoemde scenario, gelet op de overige feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren zijn gekomen.
Toestand [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] tevens wordt ondersteund door de (gemoeds)toestand waarin getuigen [getuige 1] (de opa van [slachtoffer] ) en [getuige 2] haar heel kort na het incident hebben aangetroffen.
[getuige 1] verklaart dat [slachtoffer] in grote paniek naar hem toe kwam, dat ze heel emotioneel was en geen woord kon uitbrengen. Ze wilde niet naar huis gebracht worden en ook niet naar de plaats waar haar fiets lag want “dan maakt hij mij me dood”. Ze was zodanig in paniek dat thuis eerst de gordijnen dicht moesten en de deur op slot, omdat ze bang was dat de man eraan kwam. [getuige 2] verklaart meermalen dat [slachtoffer] heel erg in paniek en erg bang was. Zij huilde en wilde niet alleen gelaten worden. Toen ze bij [slachtoffer] thuis waren, moesten alle deuren op slot en moesten de gordijnen dicht worden gedaan, omdat zij bang was dat de man terug zou komen. Deze gemoedstoestand past bij het beleven van de heftige gebeurtenis waarover [slachtoffer] heeft verklaard. Ook heeft [getuige 2] verklaard dat [slachtoffer] toen ze thuis kwam direct haar mond heeft gespoeld. Ook dit past bij haar verklaring.
Verklaring verdachte
Tegenover de verklaringen van [slachtoffer] en het hiervoor genoemde steunbewijs, staat de verklaring van verdachte waarin hij een alternatief scenario schetst. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft verkracht en/of ontuchtige handelingen bij haar heeft verricht. Hij heeft weliswaar verklaard dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden tussen hem en een blond meisje, maar betwist dat daarbij sprake was van enige ontuchtige handeling. Verdachte heeft echter zeer wisselend en inconsistent verklaard over wat er dan precies zou zijn gebeurd. Hij heeft zijn verklaring meermalen aangepast, nadat hij werd geconfronteerd met onderzoeksbevindingen van de politie. Zo heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat er sprake was van zowel een blond als een donkerharig meisje die samen fietsten en dat hij een confrontatie had met het donkerharige meisje, omdat zij tegen zijn auto zou zijn aangereden. Later heeft hij verklaard dat hij het blonde meisje achterna is gereden om de contactgegevens van het donkerharige meisje te krijgen. Hij heeft verklaard dat hij het blonde meisje heeft vastgepakt, van haar fiets heeft getrokken en zijn hand voor de mond van het meisje heeft gehouden toen ze begon te schelden, maar dat het meisje vervolgens is weggefietst.
Ondanks dat hier ter zitting uitdrukkelijk naar is gevraagd, heeft verdachte geen helderheid gegeven over welke van zijn verklaringen de juiste is.
Verder zijn de verklaringen van verdachte op onderdelen aantoonbaar in strijd met ander bewijs in het dossier. Verdachte heeft verklaard dat de twee meisjes samen fietsten op de [straat 3] . Uit camerabeelden van het [bedrijf 1] aan de [adres 1] om 13:45:17 uur en van het bedrijf [bedrijf 2] aan de [adres 2] om 13: 46 :29 uur blijkt echter dat [slachtoffer] op die momenten alleen fietst.
Verder heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] na de confrontatie met verdachte op de [straat 1] is weggefietst, terwijl uit de eerdergenoemde getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] juist blijkt dat de fiets van [slachtoffer] was achtergebleven op de plek van de confrontatie. Voorts is op basis van de telefoongegevens van verdachte en [slachtoffer] vastgesteld dat zij elkaar pas voor de eerste keer zijn tegengekomen op de [straat 2] tussen de [straat 3] en de [straat 1] , wat ook niet overeenkomt met de verklaringen van verdachte. Verdachte is met deze tegenstrijdigheden geconfronteerd tijdens de zitting maar heeft hiervoor geen verklaring gegeven.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verklaring van verdachte niet geloofwaardig is.
Verweer verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte het feit niet kan hebben gepleegd, omdat hij op grond van de locatiegegevens van zijn telefoon in een tijdspanne van ongeveer 14 minuten een afstand van 400 meter (zowel heen als terug) moet hebben afgelegd en in die tijd ook het feit zou moeten hebben gepleegd. Volgens de verdediging is dit onmogelijk. De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdediging gaat er bij de berekening van de afstand van uit dat de auto van verdachte om 13:48:43 is geparkeerd op de plek van de locatiegegevens van zijn telefoon op dat moment, namelijk aan de [straat 1] tussen [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , en dat hij vanaf die plek 400 meter (heen en terug) moet hebben afgelegd naar de plaats van het delict. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging daarbij uitgaat van een onjuiste veronderstelling over de parkeerplaats van de auto, omdat de locatiegegevens van de telefoon niet continu worden gepeild en verdachte (met zijn telefoon) dus nog een afstand kan hebben afgelegd zonder dat de nieuwe locatie uit wordt gelezen via zijn telefoon. Verder kan de locatie van de telefoon afwijken van de locatie van de auto als verdachte (met zijn telefoon) uit de auto is gestapt. Op basis van de locatiegegevens van de telefoon van verdachte kan dus niet worden vastgesteld waar en op welk moment en waar hij zijn auto heeft geparkeerd en welke afstand hij (lopend) heeft afgelegd naar de plaats van het delict. Verder merkt de rechtbank op dat [slachtoffer] verklaart dat de auto van verdachte vlakbij de plaats van het delict stond geparkeerd, wat de rechtbank goed mogelijk acht gelet op de bevindingen in het dossier over de locatiegegevens van de telefoon van verdachte en wat hiervoor is overwogen.
Conclusie
Gelet op de consistente verklaring van [slachtoffer] , het hiervoor genoemde steunbewijs in onderlinge samenhang bezien, en de omstandigheid dat verklaring van verdachte ongeloofwaardig moet worden geacht, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht door haar te dwingen hem te pijpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 oktober 2023 te [plaats 1] , gemeente Oosterhout, door geweld en andere feitelijkheden, te weten
- het vastpakken en van de fiets trekken van [slachtoffer] en
- het plaatsen van zijn hand op de mond van die [slachtoffer] en
- het (met kracht) vastpakken en vastgepakt houden en aan de broek trekken van die [slachtoffer] en het meetrekken van die [slachtoffer] en
- het dwingend de woorden toevoegen “nu meekomen meisje en luisteren” en dat ze hem moest pijpen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- het die [slachtoffer] op haar knieën duwen en
- het fysieke en psychische overwicht dat hij had op die [slachtoffer] en het voorbij gaan aan de door die [slachtoffer] geuite verbale en non-verbale tekenen van verzet en weerstand en het aldus voor die [slachtoffer] een ongelijkwaardige en bedreigende situatie doen ontstaan waaraan die [slachtoffer] zich niet kon onttrekken,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten zijn penis in de mond van die [slachtoffer] brengen en houden en zich door die [slachtoffer] laten pijpen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarbij geldt dat het locatiegebod ook opgelegd moet worden voor [plaats 2] , waar de school van [slachtoffer] zich bevindt. Bij haar eis heeft zij rekening gehouden met straffen die doorgaans voor soortgelijke zaken worden opgelegd en de strafverzwarende omstandigheden in dit geval. Dat zijn de leeftijd van [slachtoffer] , het feit dat dit haar eerste seksuele ervaring was en de pleegplaats, namelijk op klaarlichte dag op de openbare weg.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een meisje van 12 jaar. Hij heeft haar op klaarlichte dag, terwijl zij naar huis fietste en bijna thuis was, van haar fiets getrokken, mee getrokken het weiland in en haar gedwongen hem te pijpen. Het spreekt voor zich dat verdachte hiermee op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Hierbij is de ongestoorde ontwikkeling op het gebied van intimiteit en seksualiteit van [slachtoffer] op ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dat [slachtoffer] ten tijde van het feit slechts twaalf jaar oud was acht de rechtbank fors strafverzwarend. Verdachte heeft haar de mogelijkheid van een positieve eerste seksuele ervaring ontnomen. Uit de namens [slachtoffer] door haar moeder voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het feit een enorme impact op haar én haar familie heeft gehad. [slachtoffer] ervaart angst, schaamte en schuldgevoel en heeft nachtmerries door wat er is gebeurd. Haar vertrouwen in onbekende mensen is geschaad en zij durft nergens alleen naar toe te gaan. Zij wordt in grote mate belemmerd in haar dagelijks functioneren door het trauma. Ze heeft professionele hulp om haar te helpen bij het verminderen van haar traumagerelateerde klachten die zijn veroorzaakt door dit feit en er is volgens de hulpverlener nog nauwelijks vermindering van klachten zichtbaar. Verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen seksuele verlangens en niet voor de gevolgen voor het slachtoffer. Daarbij vindt de rechtbank het kwalijk en zorgelijk dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen door geen openheid van zaken te geven.
Persoon van verdachte
Verdachte heeft een blanco strafblad.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van [psycholoog] van 19 april 2024. Deze concludeert dat verdachte een beneden gemiddeld intelligente jongeman is met sterk vermijdende en wat afhankelijke trekken in zijn persoonlijkheid. Hij maskeert zijn sociale onhandigheid die hier het gevolg van is met een onverstoorbaar aandoende façade. Waar schijnbaar sprake is van emotionele stabiliteit, blijkt dit een façade van een onzekere, verlegen en angstige jongeman met een weinig stevig zelfbeeld. Er zijn geen aanwijzingen voor psychiatrie in engere zin noch voor ernstige persoonlijkheidspathologie, voor een cognitieve beperking of voor verslavingsproblematiek doch wel voor het bestaan van een vermijdende coping bij een kwetsbare jongeman. Verdachte lijdt niet aan een psychische stoornis. Omdat verdachte ontkent enige seksuele handeling te hebben gepleegd, kan niets worden gezegd over mogelijke motieven. Er is geen stoornis gevonden en er kan dus geen doorwerking worden gevonden en niet worden geadviseerd tot enige vermindering in de toerekenbaarheid. Er zijn geen indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het rapport van de reclassering van 9 juli 2024. Volgens dit rapport schetst verdachte stabiliteit aangaande zijn thuissituatie, financiën en huisvesting en is hij niet bekend met middelenverslaving. Hij spreekt uit maatschappelijk geaccepteerde doelen na te streven en zich te willen richten op werk. De reclassering vindt dit positief, maar kan deze factoren niet als beschermend kenmerken omdat deze factoren al aanwezig waren ten tijde van de verdenking. Verdachte is zijn werk kwijtgeraakt door de verdenking en heeft nog geen zicht op een nieuwe baan. Opgemerkt wordt dat verdachte werkzaam was als chauffeur en daardoor veel (en alleen onderweg) is, waardoor er geen zicht was op waar hij zich bevindt en wat hij dan doet. De reclassering vindt dit een risico, omdat het feit langs een openbare weg heeft plaatsgevonden. De reclassering heeft weinig zicht op de persoon en achterliggende motieven dan wel de aanwezigheid van risicofactoren, waardoor er vooralsnog geen zicht is op wat er nodig is om recidive te voorkomen dan wel de risico’s te beheersen. Er kan geen inschatting worden gemaakt van het recidiverisico. Geadviseerd wordt om, gelet op de ernst van het delict, een forensisch kader op te leggen met daarbij (opnieuw) diagnostisch onderzoek en daaruit voortvloeiend mogelijk een behandeling gericht op het delict en seksualiteit. Daarbij wordt wel opgemerkt dat verdachte al is onderzocht door het NIFP en dat er wellicht geen andere uitkomst volgt als verdachte bij zijn huidige proceshouding blijft. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Er worden geen indicaties gezien voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, diagnostiek en mogelijk daaruit voortvloeiend een ambulante behandeling, een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor [plaats 1] .
Volwassenstrafrecht
De rechtbank zal het volwassenstrafrecht toepassen gelet op het advies van de reclassering en de psycholoog. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Strafmaat
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier geëiste straf passend en noodzakelijk is. De rechtbank zal aan verdachte dus een gevangenisstraf van vier jaar opleggen, met aftrek van voorarrest en waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waarbij het locatieverbod ook voor [plaats 2] geldt. Gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht mogelijk te maken. Er is weinig zicht op de persoon en de motieven van verdachte en evenmin op de risicofactoren, waardoor er ook beperkt zicht is op wat verdachte nodig heeft om het risico op recidive te kunnen beperken. De rechtbank hoopt dat er door middel van een nieuw diagnostisch onderzoek en door begeleiding door de reclassering meer zicht komt op de persoon en motieven van verdachte en dat van daaruit een passende ambulante behandeling wellicht wel mogelijk is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 15.000,= bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2023. Verzocht wordt daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is de schade van [slachtoffer] te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is [slachtoffer] voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat [slachtoffer] ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 12.500,= billijk. Bij haar oordeel heeft de rechtbank naast de aangevoerde smartengelduitspraken ook andere uitspraken over vergelijkbare gevallen bij haar oordeel betrokken, waarbij lagere bedragen zijn toegekend.
Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door [slachtoffer] gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 12.500,=, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening. De vordering zal voor het overige deel worden afgewezen.
De rechtbank zal bepalen dat de aan [slachtoffer] te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar is.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
[ouders van slachtoffer]
De benadeelde partijen [ouders van slachtoffer] , hebben in de oorspronkelijke vordering een schadevergoeding van € 1.776,93 gevorderd, bestaande uit (verplaatste) materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de zitting. Verzocht wordt daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ter zitting is de vordering namens de benadeelde partijen gewijzigd in die zin dat de reiskosten van en naar het politiebureau niet meer worden gevorderd. De vordering is voor wat betreft de reis- en parkeerkosten gematigd tot een bedrag van € 769,50. De totale vordering bedraagt dan € 1.769,50.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de ouders van [slachtoffer] en dat hij verplicht is de (verplaatste) schade van hen te vergoeden. Gelet daarop en nu de verdediging inhoudelijk geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van de (hoogte van de) schadeposten, acht de rechtbank de door de ouders van [slachtoffer] gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 1.769,50, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen omdat vrijspraak is bepleit. Nu de rechtbank verdachte veroordeelt voor het primair ten laste gelegde feit tot een aanzienlijke gevangenisstraf, ziet zij geen aanleiding de voorlopige hechtenis op te heffen. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Verkrachting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich diagnostisch laat onderzoeken en eventueel behandelen, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] ;
* dat verdachte zich niet bevindt in [plaats 1] en [plaats 2] ;
- waarbij van
rechtswege de voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 12.500,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 12.500,=- zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] ) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 12.500,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 97 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[ouders van slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen [ouders van slachtoffer] van € 1.769,50, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partijen [ouders van slachtoffer] € 1.769,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 27 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 augustus 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 6 oktober 2023 te [plaats 1] , gemeente Oosterhout, althans in
Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
een andere feitelijkheid, te weten
- het vastpakken en/of (vervolgens) van de fiets trekken en/of duwen van [slachtoffer]
en/of
- het plaatsen en/of duwen van zijn hand op de mond van die [slachtoffer] en/of
- het (met kracht) vast pakken en/of vastgepakt houden en/of (aan) de broek en/of
kleding (los) trekken van die [slachtoffer] en/of het mee trekken en/of duwen van die [slachtoffer]
en/of
- dwingend en/of dreigend de woorden toe te voegen “nu meekomen meisje en
luisteren” en/of –zakelijk weergegeven- dat ze hem moest pijpen, althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer] op haar knieën te duwen en/of
- door het fysieke en/of psychische overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer]
en/of voorbij is gegaan aan de door die [slachtoffer] geuite verbale en/of non-verbale
tekenen van verzet en/of weerstand en aldus voor die [slachtoffer] een ongelijkwaardige
en/of bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan of waardoor die [slachtoffer]
zich niet tegen kon verzetten en/of onttrekken,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [slachtoffer] , te weten
zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] te duwen/brengen en/of te
houden althans zich door die [slachtoffer] te laten pijpen;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2023 te [plaats 1] , gemeente Oosterhout, althans in
Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2011, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet
die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen
heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] te duwen/brengen en/of te
houden althans zich door die [slachtoffer] te laten pijpen;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )