ECLI:NL:RBZWB:2024:5997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
10843131 CV EXPL 23-5206 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het bestaan van een arbeidsovereenkomst en vorderingen tot betaling van achterstallig loon

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen eiser en gedaagde 3, en of eiser recht heeft op achterstallig loon. Eiser, geboren in 1994, was tot 1 april 2020 in dienst bij gedaagde 1 B.V. en is per 1 december 2020 opnieuw in dienst getreden. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 augustus 2023. Eiser vordert onder andere een verklaring voor recht dat er een arbeidsovereenkomst bestaat met gedaagde 3, en betaling van achterstallig loon, onterechte inhoudingen, en niet afgedragen pensioenpremie. Gedaagden betwisten de vorderingen en stellen dat de beslissingen in eerdere procedures bindend zijn. De kantonrechter oordeelt dat de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter Gelderland van 12 juni 2023 gezag van gewijsde heeft en dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen eiser en gedaagde 3. De vorderingen van eiser worden afgewezen, met uitzondering van de bewijsopdracht aan eiser om aan te tonen dat zij over het uitblijven van betaling van overuren heeft geklaagd en dat zij meer dan 40 uur per week heeft gewerkt. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10843131 CV EXPL 23-5206
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Oskam,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

gevestigd te [plaats 2] ,
2. [gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [plaats 3] ,
3. [gedaagde 3] B.V.,
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] B.V. worden genoemd.

1.Hoe de procedure is verlopen

1.1.
Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 februari 2024;
- de brief van mr. Oskam van 1 juli 2024 met producties 17 tot en met 24;
- de e-mail van mr. Heijtlager van 1 juli 2024 met producties 31 tot en met 41;
- de e-mail van mr. Heijtlager van 1 juli 2024 met productie 42;
- de brief van mr. Oskam van 3 juli 2024 met producties 25 tot en met 27;
- de e-mail van mr. Heijtlager van 3 juli 2024 met producties 43 en 44;
- de e-mail van mr. Oskam van 10 juli 2024 met productie 25 (bedoeld is 28);
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 11 juli 2024, waarbij gelijktijdig het door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ingediende voorwaardelijk verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de door [eiser] ingediende tegenverzoeken zijn behandeld, bekend onder zaaknummer 11029041 AZ VERZ 24-22, en waarbij de beide gemachtigden en de heer [naam 1] , directeur-eigenaar van [gedaagde 1] B.V., spreekaantekeningen hebben overgelegd.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Van welke feiten de kantonrechter uitgaat

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedag] 1994, was tot 1 april 2020 bij [gedaagde 1] B.V. in dienst als administratief medewerker.
2.2.
De bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] B.V. is [gedaagde 1] . Hij is de vader van [eiser] .
2.3.
Per 1 december 2020 is [eiser] opnieuw bij [gedaagde 1] B.V. in dienst getreden, ditmaal in de functie van vervoersmanager. Aanvankelijk voor 24 uur per week en vanaf periode 4 van 2021 voor 40 uur per week.
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Beroepsgoederenvervoer van toepassing.
2.5.
[gedaagde 3] is op 5 april 2023 opgericht en heeft [gedaagde 1] B.V. op of omstreeks 22 mei 2023 - geheel of gedeeltelijk - overgenomen.
2.6.
[gedaagde 1] B.V. heeft op 23 maart 2023 bij de rechtbank Gelderland een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] . [eiser] heeft zich daartegen verweerd. De mondelinge behandeling in die zaak heeft plaatsgevonden op 15 mei 2023. Bij beschikking van 12 juni 2023 [1] is uitspraak gedaan. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde 1] B.V. en [eiser] ontbonden per 1 augustus 2023 vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [eiser] en een verstoorde arbeidsverhouding en, kort gezegd, de beslissing over het verzoek van [gedaagde 1] B.V. om [eiser] te veroordelen tot vergoeding van schade aangehouden.
2.7.
Tegen de beschikking van 12 juni 2023 is geen hoger beroep ingesteld.
2.8.
Bij beschikking van 29 augustus 2023 heeft de kantonrechter vervolgens [eiser] veroordeeld tot betaling van € 1.500,- per maand totdat het bedrag van € 4.767,69 is betaald en tot betaling van € 23.004,83 met rente.
2.9
Tegen de beschikking van 29 augustus 2023 is hoger beroep ingesteld door [gedaagde 1] B.V.. Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2024 [2] is [eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde 1] B.V. van maandelijks € 500,- totdat het bedrag van € 10.626,07 is voldaan, alsmede € 22.085,45, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.9.
Er is geen cassatie ingesteld tegen de beschikking van 21 mei 2024.
2.10.
Ten tijde van de mondelinge behandeling op 11 juli 2024 had [eiser] nog geen betalingen gedaan die op de onder 2.8. genoemde bedragen in mindering strekken.

3.Waar de kantonrechter over moet oordelen

3.1.
[eiser] vordert – na intrekking van de tegen [gedaagde 2] ingestelde vorderingen – samengevat:
1. te verklaren voor recht dat tussen [eiser] en [gedaagde 3] een arbeidsovereenkomst bestaat;
2. veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van loon vanaf de datum van overgang van onderneming totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en rente;
3. veroordeling van [gedaagde 3] tot afgifte van loonstroken vanaf de maand september 2023, op straffe van een dwangsom;
Ook vordert [eiser] hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 3] tot betaling van:
4. € 95.886,- bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met rente en wettelijke verhoging;
5. € 17.760,68 bruto aan onterechte inhoudingen en verrekeningen, te vermeerderen met rente en wettelijke verhoging;
6. € 8.611,18 bruto aan niet afgedragen pensioenpremie, te vermeerderen met rente;
7. € 23.738,19 bruto aan overuren en werken op zaterdag en zondag, te vermeerderen met rente en wettelijke verhoging;
8. € 12.569,25 netto aan niet afgedragen pensioenbijdrage, te vermeerderen met rente;
9. € 3.025,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
10. de proceskosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van
[eiser] in haar vorderingen, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Hoe de kantonrechter oordeelt

Ten aanzien van [gedaagde 2]
4.1.
De bij dagvaarding tegen [gedaagde 2] ingestelde vorderingen zijn op de mondelinge behandeling ingetrokken zodat tegen haar geen vordering meer resteert.
Ten aanzien van [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 3]
Bezwaar tegen aanvullende stukken
4.2.
[gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 3] verzoeken de door [eiser] ingediende producties 17 tot en met 24 (ingediend op 1 juli 2024) en 25 tot met 27 (ingediend op 3 juli 2024) buiten beschouwing te laten vanwege het late tijdstip van indiening daarvan.
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende. Weliswaar hadden de voormelde producties mogelijk eerder in het geding kunnen worden gebracht maar nu [gedaagde 1] B.V. op de mondelinge behandeling de gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren is zij niet in haar belangen geschaad. De producties zullen dus worden toegelaten tot het procesdossier.
Bestaat er tussen [eiser] en [gedaagde 3] een arbeidsovereenkomst?
4.4.
Ter beoordeling ligt allereerst voor of er tussen [eiser] en [gedaagde 3] een arbeidsovereenkomst bestaat.
4.5.
[eiser] stelt dat de kantonrechter in Gelderland een arbeidsovereenkomst heeft ontbonden die op dat moment helemaal niet meer bestond. Volgens [eiser] is de onderneming van [gedaagde 1] B.V. namelijk op of omstreeks 22 mei 2023 overgegaan naar [gedaagde 3] en is er sprake van een overgang van onderneming zoals bedoeld in artikel 7:663 BW en is zij van rechtswege mee overgegaan naar [gedaagde 3] . De beschikking van de kantonrechter Gelderland van 12 juni 2023 heeft volgens haar daarom geen enkele waarde. [eiser] vindt dat de status van die beschikking er niet toe doet.
4.6.
[gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 3] zijn het hier niet mee eens. Zij voeren aan dat er geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen de beschikking van 12 juni 2023 zodat de beslissingen in die beschikking als vaststaand moeten worden beschouwd. Dit geldt volgens hen niet alleen ten aanzien van [gedaagde 1] B.V. maar ook ten aanzien van [gedaagde 3] . Ook in deze procedure moet er daarom vanuit worden gegaan dat er alleen tussen [eiser] en [gedaagde 1] B.V. een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Die arbeidsovereenkomst is per 1 augustus 2023 ontbonden.
4.7.
In artikel 236 lid 1 Rv is bepaald dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Onder partijen worden op grond van artikel 236 lid 2 Rv mede begrepen de rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel, tenzij uit de wet anders voortvloeit. Artikel 236 Rv leent zich volgens vaste rechtspraak voor toepassing naar analogie op beschikkingen waarin beslissingen zijn gegeven over een rechtsbetrekking in geschil tussen partijen. De ratio van het leerstuk van gezag van gewijsde komt erop neer dat aan geschillen tussen partijen over dezelfde rechtsbetrekking eens een einde moet komen. Het gezag van gewijsde hangt samen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Indien een partij het niet eens is met een rechterlijke beslissing, kan een door de wet gegeven rechtsmiddel worden aangewend en als de rechtsmiddelen waarmee de rechterlijke beslissing kan worden bestreden zijn uitgeput, houdt het voor de verliezende partij op.
4.8.
Vast staat dat de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter Gelderland van 12 juni 2023 in kracht van gewijsde is gegaan. De kantonrechter heeft in die beschikking onder meer het volgende overwogen: “
[eiser] erkent dat de relatie tussen haar en vader ernstig verstoord is, maar stelt dat dit er niet toe leidt dat de situatie van de g-grond aanwezig is. Zij voert aan dat de onderneming is verkocht, zodat zij daarnaar kan terugkeren of herplaatst kan worden zonder dat de relatie met vader daarvoor hersteld hoeft te worden. [gedaagde 1] BV betwist dit, omdat weliswaar de onderneming per 22 mei 2023 is verkocht, maar dat daarbij expliciet is overeengekomen dat [eiser] niet in die overname betrokken wordt. De nieuwe eigenaar wil geen frauderende medewerker overnemen. Zij blijft op de loonlijst bij [gedaagde 1] BV en gaat niet mee over met de rest van de onderneming, aldus [gedaagde 1] BV. Hiermee staat vast dat [eiser] , ondanks de overname van (het grootste deel van) de onderneming, bij terugkeer te maken zal hebben met haar vader in de rol van werkgever.” Naar het oordeel van de kantonrechter Gelderland bestond er dus nog wel een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] B.V. en niet met [gedaagde 3] . [eiser] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat dat oordeel niet juist is maar heeft niet (tijdig) een rechtsmiddel tegen die beschikking aangewend. Ongeacht of de beslissing van de kantonrechter Gelderland van 12 juni 2023 juist is, kan de conclusie niet anders zijn dan dat aan de die beschikking genomen beslissingen gezag van gewijsde en daarmee bindende kracht toekomt. Gelet op het bepaalde in artikel 236 lid 2 Rv geldt dit ook ten aanzien van [gedaagde 3] . Het voorgaande betekent dat ook in deze procedure ervan moet worden uitgegaan dat er tussen [eiser] en [gedaagde 3] geen arbeidsovereenkomst bestaat of heeft bestaan en dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] B.V. per 1 augustus 2023 is geëindigd.
4.9.
De conclusie is dat de gevorderde verklaring voor recht en de tegen [gedaagde 3] ingestelde (loon)vorderingen moeten worden afgewezen.
Heeft [eiser] aanspraak op achterstallig loon?
4.10.
[eiser] meent aanspraak te hebben op achterstallig loon in verband met een te lage inschaling, onterechte inhoudingen en verrekeningen, niet afgedragen pensioenpremie en overuren en werken op zaterdag en zondag. [gedaagde 1] B.V. betwist dat zij gehouden is tot betaling van enig bedrag. Hierna zullen de loonvorderingen achtereenvolgens worden besproken ten opzichte van [gedaagde 1] B.V..
Loonvordering wegens te lage inschaling
4.11.
[eiser] stelt dat zij te weinig loon heeft ontvangen omdat zij te laag was ingeschaald. Volgens haar had er € 5.500,- bruto per vier weken moeten worden betaald. [gedaagde 1] B.V. heeft dit uitvoerig betwist.
4.12.
In de beschikking van de kantonrechter Gelderland van 12 juni 2023 is onder de vaststaande feiten opgenomen dat [eiser] sinds 1 december 2020 bij [gedaagde 1] B.V. in dienst is als vervoersmanager en dat haar salaris € 4.167,07 per vier weken is. Hiervoor is reeds geoordeeld dat aan de in die beschikking genomen beslissingen bindende kracht toekomt in een andere procedure tussen dezelfde partijen. Dit geldt ook voor de beslissing van de kantonrechter in Gelderland over de hoogte van het aan [eiser] toekomende loon. Dit betekent dat de onderhavige loonvordering alleen al daarom voor afwijzing gereed ligt.
Inhoudingen en verrekeningen
4.13.
[eiser] stelt dat [gedaagde 1] B.V. ten onrechte bedragen op het loon heeft ingehouden en verrekend. [gedaagde 1] B.V. betwist dat dat zo is.
4.14.
De kantonrechter stelt vast dat in de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2024 reeds een beslissing is gegeven over de inhoudingen op het loon van [eiser] . Ook deze beschikking is in kracht van gewijsde gegaan. Als gevolg daarvan hebben de in die beschikking genomen beslissingen gezag van gewijsde en zijn deze bindend tussen partijen. Dit betekent dat de beslissingen in die beschikking ook in deze procedure als vaststaand moeten worden beschouwd. De vordering tot betaling van op het loon ingehouden bedragen zal dan ook alleen al daarom worden afgewezen.
Pensioenpremie
4.15.
[eiser] stelt dat [gedaagde 1] B.V. gedurende het dienstverband pensioenpremie heeft ingehouden maar niet (geheel) heeft afgedragen aan het pensioenfonds. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] naar voren gebracht dat het opgebouwde bedrag aan pensioen gelijk had moeten zijn aan het bedrag dat in totaal aan pensioenpremies is ingehouden. De kantonrechter volgt [eiser] in die redenering niet, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Zo heeft [eiser] in haar redenering geen rekening gehouden met de kosten die het pensioenfonds berekend. Verder heeft [gedaagde 1] B.V. gesteld dat alleen het pensioenfonds te weinig betaalde premies – zij betwist overigens dat er te weinig is afgedragen – bij de werkgever kan innen en dat een werknemer ook als een werkgever geen pensioenpremies afdraagt wel pensioen opbouwt. Van de zijde van [eiser] is in reactie hierop enkel aangegeven dat zij niet heeft kunnen vaststellen of dit klopt. Daarmee heeft [eiser] de stellingen van [gedaagde 1] B.V. onvoldoende gemotiveerd betwist en dus haar belang bij deze vordering onvoldoende onderbouwd. De conclusie is dat de vordering onder 6 moet worden afgewezen.
4.16.
De vordering onder 8 ziet op niet afgedragen pensioenpremie behorende bij het gevorderde hogere loon van € 5.500,- per vier weken. Reeds gezien de beslissing over de hoogte van het salaris moet ook die vordering worden afgewezen.
Overuren en werken op zaterdag en zondag
4.17.
[eiser] stelt dat de door haar uitgevoerde werkzaamheden een werkweek van gemiddeld 55 uur vereisen. De vervoersmanager moet namelijk altijd beschikbaar zijn en werkt dus ook met regelmaat in de weekenden en de nacht. Volgens [eiser] is zij ten onrechte niet betaald voor de door haar op zaterdag en zondag verrichte werkzaamheden. Voor 2021 gaat het om 242,75 uur op zaterdag en 21,5 uur op zondag en voor 2022 om 183,5 uur op zaterdag. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiser] meerdere getuigenverklaringen overgelegd. Hieruit blijkt volgens [eiser] dat zij minimaal 40 uur per week heeft gewerkt. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] nog aangegeven dat zij tijdens het dienstverband herhaaldelijk mondeling en via WhatsApp-berichten bij [gedaagde 1] B.V. heeft geklaagd. Zij heeft daarvan bewijs aangeboden.
4.18.
[gedaagde 1] B.V. betwist het aantal uren dat [eiser] in het weekend stelt te hebben gewerkt en ook dat zij per week meer dan 40 uur heeft gewerkt. Zij wijst op verklaringen van oud-werknemers van [gedaagde 1] B.V. en een e-mail van [eiser] zelf waarin zij aan een potentiële kandidaat voor de functie van planner schrijft: “
Deze vacature is gebasseerd op een fulltime baan van 40 uur, inclusief zaterdagdienst. In princiepe krijg je een vast bedrag per 4 weken inclusief telefoondienst en zaterdagdienst.” Ook doet [gedaagde 1] B.V. een beroep op schending van de klachtplicht door [eiser] . [gedaagde 1] B.V. verwijst daarbij naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1060.
4.19.
De kantonrechter overweegt het volgende. De rechtspraak en literatuur zijn verdeeld over het toepassingsbereik van de klachtplicht in het arbeidsrecht, wanneer het gaat om vorderingen tot betaling van achterstallig loon. [3] In de door [gedaagde 1] B.V. aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam vorderde een voormalig werknemer - net als in de onderhavige zaak - betaling van overuren. Het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat naar haar oordeel goede gronden om loon- en aanverwante vorderingen buiten het bereik van de klachtplicht te houden in situaties waar sprake is van een voor de werknemer duidelijk kenbaar gebrek in de prestatie ontbreken en heeft het beroep op de klachtplicht gehonoreerd. Tegen die uitspraak is cassatie ingesteld. Procureur-Generaal bij de Hoge Raad [naam 2] heeft op 5 april 2024 een conclusie genomen (ECLI:NL:PHR:2024:381). [naam 2] concludeert dat het niet betalen van een gedeelte van het verschuldigde loon moet worden aangemerkt als een niet presteren voor zover het betreft gewerkte uren waarvoor het loon (nog) niet is betaald en dat dat betekent dat artikel 6:89 BW in dat geval niet van toepassing is. De Hoge Raad heeft zich hier nog niet over uitgelaten. De kantonrechter vindt het in dit stadium niet wenselijk om op de uitkomst van die discussie vooruit te lopen.
4.20.
Nu op [eiser] ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast rust, zal zij, gelet op het voorgaande, in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen 1. wanneer zij over het uitblijven van betaling van overuren heeft geklaagd bij [gedaagde 1] B.V. en 2. dat zij gedurende het dienstverband met [gedaagde 1] B.V. meer dan 40 uur per week heeft gewerkt. Daarvoor zijn dus alle in een week gewerkte uren van belang en niet alleen die op zaterdag en/of zondag.
4.21.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen 1. wanneer zij over het uitblijven van betaling van overuren heeft geklaagd bij [gedaagde 1] B.V. en 2. dat zij gedurende het dienstverband met [gedaagde 1] B.V. meer dan 40 uur per week heeft gewerkt;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 4 september 2024voor uitlating door [eiser] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
oktober 2024tot en met
februari 2025dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland, zaaknummer: 10404541 HA VERZ 23-12.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zaaknummer: 200.334.090.
3.Zie onder meer mr. J.J. Valk, ‘Het toepassingsbereik van de klachtplicht’,