ECLI:NL:RBZWB:2024:5998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
10856250 \ CV EXPL 23-4329 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling van €10.000,00 door eiser aan gedaagde op privérekening

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de betaling van €10.000,00 door eiser aan gedaagde op diens privérekening onverschuldigd was. Eiser stelt dat hij dit bedrag zonder rechtsgrond heeft betaald, terwijl gedaagde betwist dat er geen rechtsgrond was en aanvoert dat de betaling onderdeel uitmaakte van een zakelijke overeenkomst. De procedure begon met een tussenvonnis op 14 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 4 juni 2024. Eiser heeft in 2021 een tekenovereenkomst gesloten met [bedrijf] en later een aannemingsovereenkomst met [B.V. 1] voor de bouw van zijn woning. Gedaagde, als voormalig directeur van [bedrijf], ontving de betaling op zijn privérekeningen. Eiser vorderde terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en stelde dat hij onder druk was gezet om te betalen. Gedaagde voerde verweer en stelde dat de betaling een onderdeel was van de aanneemsom en dat hij bevoegd ontvanger was. De kantonrechter oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat er geen rechtsgrond voor de betaling bestond. De vordering van eiser werd afgewezen, evenals de bijkomende vorderingen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op €947,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10856250 \ CV EXPL 23-4329
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Anker Rechtshulp B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.C. Corbeij-Beukers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 februari 2024
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
- [eiser] heeft op 23 november 2021 een tekenovereenkomst gesloten met [bedrijf] . In deze overeenkomst is opgenomen dat [bedrijf] een volledig schetsontwerp uitwerkt van de nieuwbouw woning van [eiser] voor een vooroverleg tegen betaling door [eiser] van een bedrag van € 3.000,00 inclusief btw.
- [gedaagde] was tot januari 2023 directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf] .
- [eiser] heeft met [B.V. 1] een aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een woning op basis van de door [bedrijf] opgestelde stukken voor een bedrag van € 351.700,00. Deze aannemingsovereenkomst is gedateerd op 15 december 2021,
- Op pagina 2 van 3 van de aannemingsovereenkomst van 15 december 2021 staat aangegeven:

Kosten behandeling welstand reeds voldaan een [bedrijf] € 1.500,00
Kostendeel bij aangaan aannemingsovereenkomst te voldoen aan [bedrijf] . € 5.200,00”
[eiser] heeft deze bedragen aan [bedrijf] betaald.
- [eiser] heeft in maart 2022 nogmaals een aannemingsovereenkomst met [B.V. 1] voor de bouw van dezelfde woning ondertekend. In deze aanneemovereenkomst is een aanneemsom van € 345.000,00 opgenomen en is BouwGarant van toepassing.
- [eiser] heeft op twee privérekeningen van [gedaagde] een bedrag van in totaal € 10.000,00 voldaan in drie termijnen:
 € 1,00 op 21-12-2021 onder vermelding van ‘Aankoop goederen’
op [rekeningnummer 1] t.n.v. de heer [gedaagde]
 € 8.049,00 op 22-12-2021 onder vermelding van ‘Diverse goederen’
op [rekeningnummer 1] t.n.v. de heer [gedaagde]
 € 1.950,00 op 26-04-2022 onder vermelding van ‘Diversen’
op [rekeningnummer 2] t.n.v. de heer [gedaagde] en/of mevrouw [naam 1]
- Op 9 juni 2023 heeft [eiser] via zijn gemachtigde aan [gedaagde] gevraagd om het bedrag van € 10.000,00 aan [eiser] terug te betalen. [gedaagde] heeft hieraan niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert hij betaling van de buitengerechtelijke kosten voor een bedrag van € 857,00 en betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat hij het bedrag van € 10.000,00 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. Er is volgens hem geen sprake van een overeenkomst tussen hem en [gedaagde] . [gedaagde] heeft hem onder druk gezet om dit bedrag aan hem te betalen. Ook is hij er pas later achter gekomen dat hij het bedrag op een privérekening van [gedaagde] had overgemaakt. [eiser] stelt dat hij ervan uitging dat het bedrag van € 10.000,00 onderdeel uitmaakte van de aanneemsom van € 351.700,00. [gedaagde] had hem laten weten dat voor dit bedrag bouwmaterialen zouden worden aangeschaft die konden worden gebruikt bij de bouw van de woning, waarover dan geen btw zou hoeven te worden afgerekend. Later bleek dat er geen bouwmaterialen voor zijn aangeschaft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] betwist dat hij het bedrag van € 10.000,00 aan [eiser] moet terugbetalen. Er is volgens hem geen sprake van onverschuldigde betaling. De betaling van dit bedrag was volgens hem onderdeel van de koopovereenkomst van de woning. Onderdeel van deze zakelijke transactie was een afspraak van [eiser] met [bedrijf] over de betaling van de commissie die [eiser] aan [bedrijf] verschuldigd was. Deze zou [eiser] zonder btw aan [bedrijf] betalen om de koopsom waarvoor financiering nodig was lager te houden.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [bedrijf] woningen verkoopt met [B.V. 1] als aannemer. [bedrijf] en [B.V. 1] spreken onderling af wie welke werkzaamheden verricht. [bedrijf] en [B.V. 1] bepalen volgens hem samen welke bedragen er in de aanneemovereenkomst worden opgenomen. De opdrachtgever staat hier verder buiten. De aanneemovereenkomst wordt volgens [gedaagde] uiteindelijk gesloten tussen de opdrachtgever en [B.V. 1] De aanneemsom wordt in beginsel ook door de opdrachtgever aan [B.V. 1] betaald, niet aan [bedrijf] . In dit geval is overeengekomen dat [eiser] een deel van de aanneemsom rechtstreeks aan [bedrijf] zou betalen, om zo het door de bank te financieren bedrag lager te houden voor [eiser] .
Volgens [gedaagde] dragen zowel [bedrijf] en [B.V. 1] de risico’s van het bouwproject en worden in verband daarmee posten, waaronder ook materialen, onderling verrekend. Volgens [gedaagde] zijn de rechten en verplichtingen uit nog lopende bouwprojecten, waaronder het bouwproject voor [eiser] , overgegaan van [bedrijf] naar [B.V. 2] (ook een B.V. van [gedaagde] ) op het moment dat [gedaagde] in 2023 [bedrijf] overdroeg. Aan het einde van een bouwproject wordt definitief afgerekend tussen [bedrijf] en [B.V. 1] Afhankelijk van de definitieve kosten van het bouwproject, kan dan het uiteindelijk bedrag dat [gedaagde] aan commissie krijgt lager zijn dan wat aan commissie bij de opdrachtgever in rekening is gebracht. [gedaagde] zal aan het einde van het bouwproject voor [eiser] met [B.V. 1] en [B.V. 2] afrekenen. Daar staat [eiser] buiten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat voor het slagen van een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling op grond van artikel 6:203 BW vereist is, dat de betaling is verricht zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestaat. Hiervan is sprake als er op het moment van presteren geen rechtsverhouding aanwijsbaar is die het verrichten van de betaling rechtvaardigt. [eiser] beroept zich op het rechtsgevolg van de onverschuldigde betaling, namelijk terugbetaling door [gedaagde] . Daarom rust op grond van artikel 150 Rv op hem de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast (en daarmee het bewijsrisico) dat er voor de betaling aan [gedaagde] geen rechtsgrond bestond.
4.2.
De kantonrechter moet dus beoordelen of [eiser] voldoende heeft gesteld dat een rechtsgrond voor de betaling van het bedrag van € 10.000,00 door hem aan [gedaagde] ontbrak.
[eiser] wist dat hij betaalde op de privérekeningen van [gedaagde]
4.3.
heeft betwist dat [eiser] niet wist dat [eiser] het bedrag van in totaal € 10.000,00 op de privérekeningen van [gedaagde] overmaakte. Daarbij heeft hij aangevoerd dat uit de tenaamstelling van de rekeningnummers op de betaalpas duidelijk blijkt dat het gaat om privérekeningen. Bovendien heeft [eiser] de termijnen van de aanneemsom op een ander rekeningnummer, namelijk dat van [B.V. 1] , betaald en de bedragen op grond van de tekenovereenkomst op weer een ander rekeningnummer, namelijk een rekeningnummer van [bedrijf] . De kantonrechter volgt [gedaagde] in zijn verweer dat voor [eiser] duidelijk moet zijn geweest dat hij een deel van de aanneemsom overmaakte naar [gedaagde] in privé. De laatste betaling is zelfs verricht op een en/of-rekening van [gedaagde] met zijn partner. [eiser] heeft zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [eiser] wist dat hij de bedragen overmaakte op de privérekeningen van [gedaagde] .
Niet blijkt dat onder druk is betaald
4.4.
[gedaagde] heeft ook gemotiveerd betwist dat hij [eiser] onder druk heeft gezet om het bedrag van € 10.000,00 aan hem te betalen. [eiser] heeft zijn stellingen op dit punt niet nader onderbouwd. Nu niet blijkt dat en op welke manier [eiser] door [gedaagde] onder druk is gezet, gaat de kantonrechter ervan uit dat geen sprake was van betalingen vanwege druk door [gedaagde] .
Niet blijkt van een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] privé
4.5.
[gedaagde] heeft niet betwist dat er geen rechtstreekse overeenkomst is tussen [eiser] en [gedaagde] privé. Er blijkt daarom niet van een rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] op grond waarvan [eiser] aan hem moest betalen, zodat in beginsel sprake is van onverschuldigde betaling.
Volgens [gedaagde] is wel sprake van een rechtsgrond
4.6.
[gedaagde] heeft echter betwist dat [eiser] zonder rechtsgrond heeft betaald. Volgens [gedaagde] was [eiser] dit bedrag verschuldigd op grond van afspraken tussen [eiser] en [bedrijf] over betaling van een bedrag aan commissie. Dit bedrag was na diverse kortingen volgens [gedaagde] opgenomen in de aanneemovereenkomst, althans de aanneemsom. Het bedrag zou ‘buiten de boeken om’, zonder btw betaald worden. Volgens [gedaagde] was tussen [eiser] en [gedaagde] in zijn hoedanigheid als directeur van [bedrijf] afgesproken dat dit bedrag aan commissie daarom op de privérekening van [gedaagde] zou worden betaald. Daarbij heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij aan het einde van het bouwtraject met [B.V. 1] zal afrekenen over alle gemaakte kosten waarbij mogelijk (een deel van) de € 10.000,00 door hem aan [B.V. 1] moet worden betaald.
Niet blijkt dat zonder rechtsgrond is betaald
4.7.
[eiser] heeft betwist dat er afspraken zijn gemaakt met [bedrijf] over commissie dan wel over het uitvoeren van bouwbegeleidingswerkzaamheden. Dat neemt niet weg dat [eiser] heeft verklaard dat hij ervan uitging dat hij met het bedrag van € 10.000,00 een deel van de aanneemsom betaalde. Ook [gedaagde] heeft verklaard dat het bedrag onderdeel was van de aanneemsom. In de verklaring van de heer [naam 2] van [bedrijf] staat bovendien dat “
bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst is overeengekomen dat [eiser] een betaling verzorgd, totaalbedrag € 10.000,00 aan [bedrijf]”. Ook hebben beide partijen aangegeven dat dit een bedrag zonder btw was.
De kantonrechter is van oordeel dat hieruit volgt dat het de bedoeling van beide partijen was dat met het bedrag van € 10.000,00 een deel van de aanneemsom zonder btw werd betaald.
4.8.
[gedaagde] heeft niet alleen aangevoerd dat er een rechtsgrond was voor de betaling, maar ook dat hij in privé bevoegd ontvanger was. Hij was destijds als directeur van [bedrijf] ook bevoegd om een dergelijke betalingsafspraak te maken. Dat [gedaagde] namens [bedrijf] bedragen mocht ontvangen, wordt door [eiser] niet (gemotiveerd) weersproken. Weliswaar is er geen verklaring van [B.V. 1] dat zij ermee ingestemd heeft dat een deel van de aanneemsom via [bedrijf] afgerekend zou worden, maar volgens de kantonrechter is dat ook niet nodig om aan te kunnen nemen dat [gedaagde] bevoegd ontvanger was. [eiser] heeft zelf verklaard dat de € 10.000,00 onderdeel uitmaakt van de aanneemsom van € 351.700,00. Dat [eiser] dit gehele bedrag aan aanneemsom inmiddels heeft afgerekend aan [B.V. 1] wordt niet door hem gesteld en is verder ook niet gebleken. Evenmin wordt door [eiser] gemotiveerd weersproken dat [bedrijf] en [B.V. 2] na oplevering met elkaar afrekenen en dat de betaling van € 10.000,00 aan [gedaagde] in privé in deze afrekening betrokken wordt. Zou later blijken dat [gedaagde] geen bevoegd ontvanger was, dan speelt dat in de relatie tussen hem en [bedrijf] dan wel [B.V. 2] .
4.9.
De kantonrechter is op grond van de hiervoor gegeven overwegingen van oordeel dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat er voor de betaling aan [gedaagde] geen rechtsgrond bestond. Daarom wordt ook niet aan eventuele bewijslevering toegekomen.
Daaruit volgt de conclusie dat de kantonrechter de vordering van [eiser] afwijst. De overige, daaraan gekoppelde vorderingen worden om die reden ook afgewezen.
Proceskosten
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.