In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de betaling van €10.000,00 door eiser aan gedaagde op diens privérekening onverschuldigd was. Eiser stelt dat hij dit bedrag zonder rechtsgrond heeft betaald, terwijl gedaagde betwist dat er geen rechtsgrond was en aanvoert dat de betaling onderdeel uitmaakte van een zakelijke overeenkomst. De procedure begon met een tussenvonnis op 14 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 4 juni 2024. Eiser heeft in 2021 een tekenovereenkomst gesloten met [bedrijf] en later een aannemingsovereenkomst met [B.V. 1] voor de bouw van zijn woning. Gedaagde, als voormalig directeur van [bedrijf], ontving de betaling op zijn privérekeningen. Eiser vorderde terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en stelde dat hij onder druk was gezet om te betalen. Gedaagde voerde verweer en stelde dat de betaling een onderdeel was van de aanneemsom en dat hij bevoegd ontvanger was. De kantonrechter oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat er geen rechtsgrond voor de betaling bestond. De vordering van eiser werd afgewezen, evenals de bijkomende vorderingen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op €947,00 werden vastgesteld.