ECLI:NL:RBZWB:2024:6004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/401190 / FA RK 22-4000 & C/02/413325 / FA RK 23-4043
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Bollen, rechter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot schadevergoeding in het kader van echtscheiding en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man en de vrouw, beiden vertegenwoordigd door hun advocaten, zijn betrokken in een geschil over de benadeling van de huwelijksgemeenschap door de vrouw. De man stelt dat de vrouw een bedrag van € 8.500,- heeft onttrokken aan de gemeenschap, wat leidt tot schade. De rechtbank heeft eerder op 1 mei 2024 een beschikking gegeven waarin de vrouw werd bevolen om bepaalde financiële informatie te verstrekken, maar zij heeft niet voldaan aan deze verplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet de vereiste informatie heeft verstrekt, wat voor haar risico komt. De rechtbank heeft de schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen en de vrouw veroordeeld om € 3.250,- aan de man te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft het overige verzoek van de man afgewezen, omdat dit ongegrond of onbewezen was. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in het kader van de echtscheiding en de noodzaak om relevante informatie te verstrekken in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummers: C/02/401190 / FA RK 22-4000 (echtscheiding) & C/02/413325 / FA RK 23-4043 (verdeling)
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
nadere beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat was mr. R.G.J. van Kerkhof, nu kantoorgenoot mr. K. van Doorn te Gilze,
en
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I.M. van Kuilenburg te ’s-Hertogenbosch.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 1 mei 2024, welke is hersteld bij beschikking van 30 juli 2024, en
alle daarin genoemde stukken;
- het e-mailbericht met bijlagen van 12 juni 2024 van mr. Van Kuilenburg;
- de brief van 12 juni 2024 van mr. Van Doorn;
- de brief van 27 juni 2024 van mr. Van Kuilenburg;
- de brief met bijlage van 1 juli 2024 van mr. Van Doorn.
1.2. De zaak is reeds inhoudelijk behandeld op de mondelinge behandeling van 3 april 2024. In de beschikking van 1 mei 2024 is op alle verzoeken een beslissing gegeven, met uitzondering van het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot vergoeding van de door haar aangebrachte schade aan de gemeenschap omdat zij in het zicht van de echtscheiding gelden aan de gemeenschap heeft onttrokken.
1.3. In de beschikking van 1 mei 2024 is de vrouw op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevolen om, samengevat, binnen vier weken na 1 mei 2024 aan de (advocaat van de) man kopieën/prints van bankafschriften te doen toekomen waaruit het verloopt blijkt van de bankrekening waarnaar de vrouw het bedrag van € 8.500,= heeft overgeboekt, en wel over de periode van de dag van overboeking tot en met 8 september 2022. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw conform dit bevel stukken aan de (advocaat van de) man heeft afgegeven. Wel heeft de vrouw op 12 juni 2024 (dus na ommekomst van de in de beschikking gestelde termijn) een e-mailbericht met bijlagen bij de rechtbank ingediend, met afschrift aan de advocaat van de man. In het
e-mailbericht schrijft de advocaat van de vrouw dat zij “
aanvullende financiële stukken (…) zoals verzocht in uw uitspraak, namelijk de jaarcijfers zowel op de peildatum als bij einde onderneming plus informatie over de overmaking van de spaarrekening naar de zakelijke onderneming van de onderneming van cliënte” overlegt. Verder merkt zij op dat het bedrag dat de vrouw naar de zakelijke rekening heeft overgemaakt, is opgenomen in de jaarcijfers, met het verzoek één en ander in de overwegingen mee te nemen.
1.4. De man is vervolgens in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, wat hij bij brief van 1 juli 2024 heeft gedaan. De man handhaaft zijn stelling dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld door een bedrag van € 8.500,- daaraan te onttrekken. De man verzoekt de rechtbank dan ook te bepalen dat de vrouw € 8.500,= aan de gemeenschap dient te vergoeden en dat voornoemd bedrag in het geheel ten goede van de man dient te komen.
1.5. Vervolgens had de vrouw volgens de beschikking voornoemd de gelegenheid om binnen twee weken op het schriftelijke bericht van de man te reageren. In de brief van 27 juni 2024 is namens de vrouw een termijn van drie weken verzocht om op de reactie van de man te reageren. De rechtbank heeft vervolgens geen reactie meer ontvangen van de vrouw op de brief van de man van 1 juli 2024.
1.6. In rechtsoverweging 4.118. van de beschikking van 1 mei 2024 heeft de rechtbank aangegeven dat in beginsel zonder nadere mondelinge behandeling wordt beslist op het resterende verzoek van de man. De rechtbank ziet in de na de mondelinge behandeling ingekomen stukken en ingenomen standpunten geen aanleiding om hierop terug te komen. Daarom wordt thans zonder nadere mondelinge behandeling op het nog resterende verzoek beslist.

2.De verdere beoordeling

Benadeling gemeenschap
2.1.
De rechtbank heeft met partijen tijdens de mondelinge behandeling van 3 april 2024 gesproken over de door de man gestelde benadeling van de huwelijksgoederengemeenschap door de vrouw. Daarbij heeft de rechtbank aan partijen voorgehouden dat de overboeking van enig bedrag van de gezamenlijke rekening naar de zakelijke rekening van de vrouw op zich niet leidt tot benadeling van de gemeenschap. Het saldo van de zakelijke rekening maakt - net als het saldo van de gezamenlijke rekening - immers deel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Als het geld zich op de peildatum nog op de zakelijke rekening van de vrouw bevond, verkrijgt de man via de verdeling van de activa en passiva van de eenmanszaak bovendien het aan hem toekomende aandeel in dat vermogen. Slechts in het geval dat het geld is uitgegeven én die uitgaven kwalificeren als verspilling als bedoeld in artikel 1:164 lid 1 BW, is sprake van benadeling van de gemeenschap en is de vrouw gehouden om de toegebrachte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of het geld nog tot de ontbonden gemeenschap behoorde op de peildatum, maar ook omdat het bewijs voor de stelling van de man dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld in dit specifieke geval in het domein van de vrouw ligt - aangezien zij als enige toegang heeft tot de relevante (bancaire) informatie, te weten de transacties en het verloop van haar zakelijke bankrekening - heeft de rechtbank het door de man verzochte bevel ex artikel 843 Rv (deels) toegewezen.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw bij de e-mail van 12 juni 2024 andere stukken heeft overgelegd dan waartoe zij was bevolen. Zo heeft de vrouw de (concept) balans en de (concept) winst- en verliesrekening (met toelichting) van haar onderneming overgelegd. Het processuele debat over de wijze van verdeling van de activa en passiva van de eenmanszaak is echter afgerond en de rechtbank heeft daarover in de beschikking van 1 mei 2024 reeds een eindbeslissing gegeven. Gesteld noch gebleken is dat deze ondernemingscijfers relevant zijn voor de beoordeling van het nog resterende verzoek van de man, zodat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laat.
Verder heeft de vrouw prints van mutaties op de gezamenlijke bankrekening van partijen, prints van transacties op de spaarrekening van partijen en een zelf opgesteld overzicht van uitgaven overgelegd. Ook dit zijn stukken waarop het gegeven bevel geen betrekking heeft. De relevantie van deze stukken voor het nog aanhangige verzoek ontgaat de rechtbank bovendien. Hetzelfde geldt voor de overgelegde kopie van de brief van [naam] . De rechtbank ziet daarom geen reden om kennis te nemen van deze stukken. Dat betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van het nog voorliggende verzoek uitsluitend de twee pagina’s die zich bevinden tussen de kopie van de brief van [naam] en de concept jaarstukken betrekt.
2.3.
Op die twee bewuste pagina’s is, naast de – naar de rechtbank aanneemt: door de vrouw getypte – tekst, het volgende te zien. Ten eerste een print van een drietal bancaire transacties, gedateerd 23 augustus 2022, zijnde: 1) een bijschrijving van een bedrag van € 8.500,= afkomstig van de gezamenlijke bankrekening van partijen bij ABN AMRO met [eindnummer]; 2) een overboeking van een bedrag van € 6.500,= naar “Zakelijke oranje spaarrekening” bij de ING, en 3) een overboeking van een bedrag van € 2.001,48 naar een ABN AMRO rekening nummer van [B.V.] met omschrijving “[factuurnummer]”.
Verder is een print van een factuur van [B.V.] te zien, gedateerd 23 augustus 2022, met een factuurbedrag van € 2.001,48 en de omschrijving: “Voorschade hersteld volgens afspraak”.
Ten slotte zijn nog prints zichtbaar van vier bancaire transacties, twee transacties gedateerd 16 oktober 2022 en twee transacties gedateerd 2 november 2022. De transacties hebben blijkens de omschrijving betrekking op (een) betalingsverplichting(en) betreffende (een) hypothecaire lening(en).
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat deze transacties gedaan zijn vanaf de Zakelijke oranje spaarrekening bij de ING.
2.4.
Het vereiste inzicht in de transacties en het verloop van haar zakelijke rekening over de periode van 23 augustus 2022 tot 8 september 2022 heeft de vrouw dus niet gegeven. De vrouw heeft volstaan met een print van drie transacties van 23 augustus 2022 op haar zakelijke bankrekening bij de ING. De andere transacties waarvan de vrouw een print heeft overgelegd, dateren van enkele weken na de peildatum van 8 september 2022. Die transacties zijn daarom niet relevant voor de beantwoording van de vraag of het overgeboekte bedrag op de peildatum nog geheel of gedeeltelijk tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde.
2.5.
De vrouw stelt (in de bij de prints geypte tekst) dat zij op 23 augustus 2022 een deel van het overgeboekte bedrag van € 8.500,=, namelijk € 2.001,48, heeft uitgegeven. Verder stelt de vrouw dat zij het resterende bedrag van circa € 6.500,= op 23 augustus 2022 heeft overgeboekt naar haar zakelijke spaarrekening en dat zij dit bedrag na de peildatum heeft gebruikt voor de betaling van de hypothecaire lasten van de echtelijke woning in september en oktober 2022 en voor de voldoening van kosten van levensonderhoud van het gezin over de periode van september 2022 tot januari 2023.
2.6.
In de stellingen van de vrouw ligt dus (impliciet) het standpunt besloten dat op de peildatum van het overgeboekte bedrag nog circa € 6.500,- tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde. Echter, zonder het gevraagde inzicht in het verloop van de zakelijke rekening(en) van de vrouw, inclusief de saldi van de rekeningen op 23 augustus 2022 en op de peildatum 8 september 2022, valt de juistheid van dat standpunt niet te toetsen. Dit komt voor rekening en risico van de vrouw, juist gelet op het aan haar gegeven bevel ex artikel 843 Rv. Op de vrouw rust, gezien dat bevel en aangezien zij als enige toegang heeft tot de gegevens van haar zakelijke bankrekening(en), een verzwaarde “stel”plicht. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het bedrag van € 8.500,= dat de vrouw van de gezamenlijke bankrekening naar haar zakelijke bankrekening had overgeboekt, op de peildatum geen deel meer uitmaakte van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
2.7.
Het enkele feit dat één van de echtgenoten kort voor de ontbinding van de gemeenschap tot die gemeenschap behorende gelden heeft uitgegeven, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat sprake is van benadeling van de gemeenschap. Beoordeeld dient te worden of de uitgaven die de vrouw heeft gedaan, kwalificeren als verspilling in de zin van artikel 1:164 BW.
2.8.
Zoals uit het voorgaande blijkt, is de enige uitgave die de vrouw stelt vóór de peildatum te hebben gedaan van het bedrag van € 8.500,=, de betaling van een factuur in verband met herstelkosten van een auto ad € 2.001,48 op 23 augustus 2022. Volgens de vrouw heeft de factuur betrekking op herstel van schade aan de auto die in gebruik is bij de zoon van partijen. De rechtbank is van oordeel dat de man deze stelling, die de vrouw met bewijsstukken heeft gestaafd, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank is van oordeel dat deze uitgave niet kwalificeert als verspilling in de zin van artikel 1:164 BW.
2.9.
Zoals hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw ook het resterende bedrag van afgerond € 6.500,= voor de peildatum heeft uitgegeven. Omdat de vrouw de stelling van de man (dat het besteden van dit bedrag kwalificeert als benadeling van de gemeenschap) onvoldoende gemotiveerd heeft betwist – het lag zoals hiervoor reeds is overwogen op háár weg om hierover aan de hand van bancaire gegevens duidelijkheid te verschaffen –, gaat de rechtbank ervan uit dat de gemeenschap voor dat bedrag is benadeeld. De vrouw is daarom gehouden om de schade die de gemeenschap daardoor lijdt, te vergoeden. Die schade bedraagt € 6.500,=. Omdat de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap al heeft plaatsgevonden door de beslissing van de rechtbank van 1 mei 2024, zal de rechtbank bepalen dat de vrouw gehouden is om de man een bedrag te betalen dat gelijk is aan de helft van de schadevergoeding, te weten een bedrag van € 3.250,=, te voldoen binnen veertien dagen na de beschikking. Verder zal de rechtbank de verzochte rente over dat bedrag bij niet tijdige betaling als niet weersproken toewijzen. Het meer of anders verzochte wordt als ongegrond of onbewezen afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt de vrouw om binnen veertien dagen na heden aan de man te betalen een bedrag van € 3.250,=, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag met ingang van de vijftiende dag na heden;
3.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, rechter, en in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.