ECLI:NL:RBZWB:2024:6012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/414210 / FA RK 23-4482
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en terugbetaling teveel betaalde alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.H. Vullings, verzocht om beëindiging van de alimentatieverplichting met ingang van 1 september 2023 en om terugbetaling van teveel betaalde alimentatie over de periode van 1 januari 2019 tot en met juli 2023. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Poort-van der Meeren, betwistte de hoogte van de terug te betalen alimentatie en voerde aan dat zij een aanvullende behoefte had. De rechtbank oordeelde dat de man teveel had betaald, omdat de aanvullende behoefte van de vrouw sinds 1 januari 2019 lager was dan de door de man betaalde alimentatie. De rechtbank heeft de alimentatieverplichting van de man met ingang van 1 september 2023 beëindigd en de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van € 8.748,= aan de man. De rechtbank overwoog dat de vrouw onvoldoende feiten had aangedragen om rechtsverwerking aan te nemen en dat de man zijn recht niet had verwerkt. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/414210 / FA RK 23-4482
datum uitspraak 5 juli 2024
beschikking over partneralimentatie
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] , [land] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.M.H. Vullings,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] , [gemeente] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Poort-van der Meeren.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 20 september 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de man;
- het op 21 november 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen van de vrouw;
- de brief van mr. Poort-Van der Meeren van 21 mei 2024 met bijlagen;
- de beschikking van deze rechtbank van 19 januari 2015;
- de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2016.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 4 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen vast dat zij met elkaar een geregistreerd partnerschap hebben gehad van [datum 1] 1999 tot
[datum 2] 2015.
2.2.
In de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2016 is onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag voor haar levensonderhoud voldoet van € 986,= per maand nadat hij de voormalige gezamenlijke woning van partijen zal hebben overgenomen.
2.3.
Na de beschikking van het hof ‘s-Hertogenbosch hebben partijen aanvullende afspraken gemaakt, waaronder de afspraak dat de te betalen partneralimentatie niet jaarlijks wordt geïndexeerd.

3.Het verzoek

De man verzoekt, samengevat:
- bepaling dat de alimentatieverplichting met ingang van 1 september 2023 eindigt;
- de door hem te betalen bijdrage met ingang van 1 januari 2019 nader vast te stellen op nihil, althans een ingangsdatum en bedrag te bepalen als de rechtbank juist acht;
- veroordeling van de vrouw tot betaling aan hem van de teveel betaalde alimentatie over de periode 1 januari 2019 tot 1 augustus 2023 van € 30.371,=, althans een bedrag te bepalen als de rechtbank juist acht.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De vrouw heeft haar gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het verzoek. Op dit verzoek past de rechtbank Nederlands recht toe.
Beëindiging alimentatieverplichting
4.2.
De man verzoekt de alimentatieverplichting met ingang van 1 september 2023 te doen eindigen. De vrouw stemt hiermee in.
4.3.
De rechtbank zal dit verzoek van de man toewijzen, omdat het op de wet is gegrond en niet is weersproken.
Wijziging van de partneralimentatie
4.4.
De man verzoekt om de door hem te betalen bijdrage met ingang van 1 januari 2019 nader vast te stellen op nihil. Volgens hem zijn de omstandigheden sinds de beschikking van 4 februari 2016 zodanig gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De vrouw heeft jarenlang volledig in haar eigen behoefte voorzien. Zij heeft de door de man betaalde partneralimentatie dan ook ten onrechte ontvangen en het teveel betaalde moet zij aan hem terugbetalen.
4.5.
De vrouw betwist niet dat zij vanaf 1 januari 2019 meer is gaan verdienen, maar stelt dat zij nog altijd een aanvullende behoefte heeft gehad aan een bijdrage van de man. Ook stelt zij zich op het standpunt dat de man nooit teveel heeft betaald. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat zij teveel heeft ontvangen, dan heeft zij niet de financiële mogelijkheden om dit bedrag aan de man terug te betalen.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw vanaf 1 januari 2019 jaarlijks meer is gaan verdienen. Dit is tussen partijen niet in geschil en blijkt uit de ingediende aangiftes inkomstenbelasting van de vrouw over de jaren 2019 tot en met 2023. Om te beoordelen of deze inkomensvermeerdering ertoe leidt dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, zal de rechtbank hieronder stapsgewijs de berekeningswijze van partneralimentatie bespreken. Hierbij worden de uitgangspunten gehanteerd, zoals deze zijn opgenomen in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Huwelijksgerelateerde behoefte
4.7.
Bij de berekening van de partneralimentatie moet eerst worden vastgesteld welk bedrag de vrouw maandelijks nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen, de zogenoemde ‘huwelijksgerelateerde behoefte’.
4.8.
Partijen zijn het er over eens dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2015 € 1.792,86 netto per maand bedroeg. Ook is niet in geschil dat rekening houdend met de wettelijke indexeringen deze behoefte afgerond vanaf 2019 bedraagt:
huwelijksgerelateerde behoefte (netto) per maand
2019
€ 1.920,=
2020
€ 1.968,=
2021
€ 2.027,=
2022
€ 2.065,=
2023
€ 2.136,=
Aanvullende behoefte
4.9.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de aanvullende behoefte van de vrouw. Van een aanvullende behoefte is sprake als de vrouw niet voldoende eigen inkomsten heeft om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien en zij deze inkomsten in redelijkheid niet kan verwerven.
4.10.
De man stelt dat de aanvullende behoefte van de vrouw sinds 2019 is veranderd. De vrouw is meer gaan verdienen, waardoor zij volledig in haar behoefte kan voorzien.
4.11.
De vrouw betwist dat haar inkomen vanaf 2019 dusdanig is gewijzigd dat zij daarmee volledig in haar behoefte kon voorzien.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. In de beschikking van 4 februari 2016 heeft het hof ’s-Hertogenbosch de aanvullende behoefte van de vrouw in 2015 bepaald op € 831,86 netto per maand (€ 1.105,= bruto per maand). Voor de onderbouwing van de standpunten hebben beide partijen de aanvullende behoefte van de vrouw over de periode 2019 tot en met 2023 opnieuw berekend en de uitkomsten verwerkt in schema’s. Deze schema’s heeft de rechtbank met partijen besproken.
4.13.
Het schema van de man is opgenomen onder randnummer 12 van zijn verzoekschrift en wordt onderbouwd met berekeningen (productie 11). De man heeft toegelicht dat hij de aanvullende behoefte van de vrouw over de jaren 2019 tot en met 2023 heeft berekend met als uitgangspunt het feitelijke inkomen van de vrouw zoals blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting in desbetreffend jaar. Het uit deze berekeningen volgend netto inkomen heeft hij in mindering gebracht op de in dat jaar geldende huwelijksgerelateerde behoefte en de uitkomst daarvan gebruteerd.
4.14.
De vrouw heeft voor het becijferen van de aanvullende behoefte over de jaren 2019 tot en met 2023 aansluiting gezocht bij haar inkomen, zoals bepaald in genoemde beschikking van 4 februari 2016. Dit inkomen heeft zij jaarlijks geïndexeerd en in mindering gebracht op de in dat jaar geldende geïndexeerde huwelijksgerelateerde behoefte. Deze uitgangspunten heeft zij verwerkt in het schema onder randnummer 10 van haar verweerschrift.
4.15.
Op basis van de stukken en de toelichting neemt de rechtbank de berekeningswijze en het schema van de man als uitgangspunt. Bij deze berekeningswijze is aangesloten bij het feitelijke inkomen van de vrouw en wordt rekening gehouden met de in dat jaar geldende inkomensheffingen en – kortingen. Naar het oordeel van de rechtbank sluit deze berekeningswijze het meest aan bij de (destijds) feitelijke situatie van de vrouw. De vrouw heeft de cijfermatige uitgangspunten en aangehechte berekeningen verder niet inhoudelijk betwist, zodat de rechtbank aansluit bij het door de man opgestelde schema. Hieronder heeft de rechtbank het schema opgenomen en daaraan toegevoegd de afgeronde aanvullende behoefte (bruto) per maand.
aanvullende behoefte (bruto) per jaar
aanvullende behoefte (bruto) per maand
2019
€ 5.782,=
€ 482,=
2020
€ 5.412,=
€ 451,=
2021
€ 679,=
€ 57,=
2022
€ 0,=
€ 0,=
2023
€ 0,=
€ 0,=
Draagkracht van de man
4.16.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man over de periode 2019 tot en met 2023 de draagkracht had om de vastgestelde bijdrage van € 986,= per maand te voldoen. Dit neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt.
4.17.
Op basis van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is een relevante wijziging van omstandigheden die leidt tot een aanpassing van de huidige bijdrage. De aanvullende behoefte van de vrouw is vanaf 1 januari 2019 lager dan de door de man te betalen partneralimentatie. Rekening houdend met de aanvullende behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man diende hij de volgende bijdrage aan de vrouw te voldoen:
- € 482,= ( vierhonderd tweeëntachtig euro) per maand met ingang van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019;
- € 451,= ( vierhonderd eenenvijftig euro) per maand met ingang van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;
- € 57,= ( zevenenvijftig euro) per maand met ingang van 1 januari 2021 tot en met
31 december 2021;
- nihil met ingang van 1 januari 2022 tot en met 31 augustus 2023.
Verzoek tot terugbetaling
4.18.
De man verzoekt om terugbetaling van teveel betaalde partneralimentatie aan de vrouw over de periode 2019 tot en met juli 2023. Hij betaalde iedere maand € 986,= aan partneralimentatie, waarvan een bedrag van € 486,= per maand rechtstreeks aan de vrouw. Het resterende maandbedrag van € 500,= hield hij in op de partneralimentatie.
Dit had te maken met een afspraak over een schuld van de vrouw aan de man. In de echtscheidingsprocedure is de voormalig echtelijke woning van partijen aan de man toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat hij de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen zou overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze leningen. Vervolgens is de woning aan de man in eigendom geleverd en de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Bij deze verdeling en levering ontstond een onderwaarde, omdat de waarde van de woning lager was dan de hypothecaire geldlening(en). Het aandeel van de vrouw in deze onderwaarde bedroeg € 29.018,= en dit bedrag moest zij aan de man betalen. De vrouw beschikte over onvoldoende financiële middelen om dit bedrag aan de man te betalen. Vervolgens spraken partijen met elkaar af dat de man maandelijks een bedrag van € 500,= zou inhouden op de door hem te betalen partneralimentatie totdat de schuld van de vrouw aan de man zou zijn voldaan. In juni 2021 was de volledige schuld afgelost. Verder is de man vanaf juli 2023 gestopt met betalen.
4.19.
De vrouw betwist dat de man teveel aan partneralimentatie heeft betaald. Volgens haar heeft hij juist te weinig betaald. Zij ontving slechts een bedrag van € 486,= per maand. De man hield een bedrag van € 500,= per maand in op haar partneralimentatie om een schuld af te lossen, maar dit was een fictieve schuld. Op het moment van verdeling en levering van de woning aan de man was sprake van een onderwaarde, maar hij heeft deze woning op een later moment weer verkocht. De vrouw is niet bekend met de verkoopprijs, maar zij vindt het aannemelijk dat de man met de verkoop van de woning winst heeft gemaakt. De schuld heeft de man dan ook nooit daadwerkelijk in zijn portemonnee gevoeld, terwijl de vrouw wel maandelijks een bedrag aan partneralimentatie tekort kwam.
4.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man als productie 5 een kopie van de akte van verdeling ingediend. In deze akte staat – voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:

VERDELING
De comparanten, handelend als vermeld, verklaarden dat partijen de volgende verdeling zijn overeengekomen:
A.Aan partij 1 zal worden toegedeeld:
voormelde onroerende zaak alsmede alle rechten op gemelde rendementsrekening/depot onder de verplichting om als eigen schuld(en) te voldoen, onder volledige vrijwaring te dier zake van partij 2, de hiervoor genoemde hypothecaire geldlening(en) alsmede de verplichting(en) uit hoofde van voormelde rendementsdepot en rendementsrekening. Tevens verkrijgt partij 1 een vordering op partij 2 ter grootte van negenentwintigduizend achttien euro (€ 29.018,00), hierna te noemen “vordering wegens overbedeling”;
B.Aan partij 2 zal worden toegedeeld:
een verplichting tot betaling van een vordering wegens overbedeling aan partij 1, groot negentwintigduizend achttien euro (€ 29.018,00);
LEVERING
Ter uitvoering van deze verdeling verklaarden de comparanten handelend als gemeld:
A. in eigendom te leveren aan partij 1, die verklaarde in eigendom aan te nemen: voormelde onroerende zaak;
B. dat partij 1 vanaf voormelde verdelingsdatum voor eigen rekening neemt en als eigen schuld voldoet, onder volledige vrijwaring te dier zake van partij 2, de hiervoor gemelde hypothecaire geldlening(en).
Uit aan de aan deze akte gehechte overeenkomst blijkt dat de bank en partijen zijn overeengekomen dat partij 2 uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire schuld(en) is/wordt ontslagen;
C. (…);
D. aan partij 1 toe te delen gemelde vordering wegens overbedeling op partij 2.
BETALING EN KWIJTING
Voormelde vordering wegens overbedeling is voldaan door het omzetten van het restant van de overbedelingssom, groot negenentwintigduizend achttien euro (€ 29.018,00) geldlening van partij 2 aan partij 1, zodat thans door comparant sub 1 kwijting wordt verleend voor de vordering wegens overbedeling. De voorwaarden van deze geldlening zijn opgenomen in een emailwisseling tussen de advocaten van beide partijen, van welke emailwisseling een kopie aan deze akte is gehecht.
Verder staat in de aan de akte gehechte e-mailwisseling tussen de (voormalig) advocaten van partijen dat de vrouw genegen is akkoord te gaan met een regeling inhoudende het voortzetten van het korten op de alimentatie met een bedrag van € 500,= per maand.
4.21.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man een vordering op de vrouw had in het kader van overbedeling op grond waarvan zij hem een bedrag van € 29.018,= moest betalen. Ook is niet in geschil dat partijen een afspraak hebben gemaakt, inhoudende dat de man maandelijks een bedrag van € 500,= op de door hem te betalen partneralimentatie inhield voor de ‘incassering’ van deze overbedelingsvordering op de vrouw. Bij de beoordeling van de vraag of de man teveel heeft betaald, gaat de rechtbank ook van deze afspraak uit. Het standpunt van de vrouw dat sprake is van een fictieve schuld kan de rechtbank niet volgen. Op het moment van verdeling en levering van de woning aan de man en het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening(en) was er sprake van een onderwaarde en daardoor een overbedelingsvordering van de man op de vrouw. Dit hebben partijen ook opgenomen in de notariële akte. De vrouw was gehouden om een bedrag van € 29.018 te betalen. Daarbij is niet relevant of de man de woning nadien met een overwaarde heeft verkocht. Het gaat om een momentopname en de vordering van de man op de vrouw is blijven bestaan, ongeacht de verkoop van de woning aan een derde daarna. In haar beoordeling of sprake is van een fictieve schuld betrekt de rechtbank ook dat de vrouw deze overbedelingsvordering altijd heeft opgevoerd in haar belastingaangiftes als schuld. Dit toont naar het oordeel van de rechtbank aan dat zij deze vordering ook aanmerkte als een feitelijke schuld en niet als een fictieve schuld. Ook heeft de vrouw op de mondelinge behandeling verklaard dat zij (samen met haar dochter) de man heeft benaderd toen de overbedelingsvordering volledig was voldaan. Zij heeft hem gevraagd om vanaf dat moment weer het volledige bedrag van € 986,= per maand aan haar te betalen. Toen de man hieraan geen gehoor gaf, heeft zij opdracht gegeven aan het LBIO om de bijdrage maandelijks te incasseren.
4.22.
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man maandelijks een bedrag van € 986,= voldeed, terwijl de aanvullende behoefte van de vrouw sinds
1 januari 2019 lager was dan dit bedrag. De rechtbank concludeert dan ook dat de man teveel partneralimentatie aan de vrouw heeft betaald over de periode van 1 januari 2019 tot
1 juli 2023.
Voor de hoogte van het bedrag aan teveel betaalde alimentatie sluit de rechtbank aan bij het schema van de man onder randnummer 12 van zijn verzoekschrift. Hieruit volgt een bedrag van € 30.371,=. De hoogte van dit bedrag heeft de vrouw verder niet betwist.
4.23.
De rechtbank komt nu toe aan de beoordeling of de vrouw gehouden is tot terugbetaling van het bedrag van € 30.371,= aan de man.
4.24.
De vrouw geeft aan dat niet van haar kan worden verlangd dat zij de teveel ontvangen partneralimentatie terugbetaald. Zij voert aan dat sprake is van rechtsverwerking. Daarnaast voert zij aan dat zij geen mogelijkheden heeft om het bedrag terug te betalen, zodat de rechtbank behoedzaam moet omgaan met haar bevoegdheid om de wijziging in te laten gaan op een vóór de uitspraak gelegen datum. De man voert gemotiveerd verweer.
4.25.
In het hiernavolgende zal de rechtbank beide argumenten afzonderlijk bespreken.
Rechtsverwerking
4.26.
De vrouw geeft aan dat de man zijn recht heeft verwerkt. Zij heeft hem altijd nauwgezet op de hoogte gehouden van haar inkomen. De man heeft nooit eerder aangegeven dat haar inkomen dusdanig is gestegen dat hij niet langer gehouden zou zijn om een bijdrage aan haar te betalen.
4.27.
De man stelt dat enkel tijdsverloop onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. Het was voor hem lange tijd niet duidelijk waar hij op moest letten wanneer hij de inkomensgegevens van de vrouw ontving en vanwege persoonlijke omstandigheden heeft hij hier ook niet altijd bij stil gestaan. Daarnaast is de man van mening dat de vrouw had kunnen weten dat zij teveel partneralimentatie ontving, omdat zij meer was gaan verdienen.
4.28.
Het uitgangspunt bij rechtsverwerking is dat hiervan alleen sprake kan zijn als de onderhoudsplichtige zich heeft gedragen op een manier die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Enkel tijdsverloop is geen toereikende grond. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden die maken dat de man het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken of de positie van de vrouw onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de man zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
4.29.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende feiten en bijzondere omstandigheden gesteld om van rechtsverwerking uit te gaan. Het enkele feit dat de man niet aan de bel heeft getrokken op het moment dat hij jaarlijks van de vrouw haar inkomensgegevens ontving is hiervoor onvoldoende. Op de mondelinge behandeling hebben partijen allebei verklaard geen of weinig kennis te hebben van de regels rondom partneralimentatie. De man gaf aan dat hij alleen ermee bekend was dat het belangrijk was of de vrouw samenwoonde, maar realiseerde zich niet dat de hoogte van het inkomen van de vrouw ook van belang was. In haar beoordeling betrekt de rechtbank ook dat de man op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij waarschijnlijk was blijven doorbetalen wanneer de vrouw het LBIO niet had ingeschakeld. Van rechtsverwerking is dan ook geen sprake.
Ingangsdatum van gewijzigde partneralimentatie
4.30.
Daarnaast stelt de vrouw dat de rechtbank behoedzaam gebruik moet maken van haar bevoegdheid om gewijzigde partneralimentatie te laten ingaan op een vóór de beschikking gelegen datum, vanwege de ingrijpende gevolgen die dit kan hebben op de vrouw in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald. De bedragen heeft zij gebruikt voor haar levensonderhoud en zijn op. Zij heeft geen financiële mogelijkheden om de teveel ontvangen partneralimentatie terug te betalen en zij verwijst naar de ingediende financiële stukken.
4.31.
De man geeft aan dat uit de stukken onvoldoende blijkt dat de vrouw geen financiële middelen heeft om hem terug te betalen. De vrouw heeft immers een inkomen. Daarnaast kan de vrouw vast ook geld lenen bij haar familie of ergens anders geld lenen.
4.32.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals eerder overwogen heeft de vrouw jaarlijks inzage gegeven in haar inkomen door middel van het overleggen van haar belastingaangiftes, maar was het voor beide partijen niet duidelijk waarop zij moesten letten in het kader van de partneralimentatie. Zij zijn allebei niet onderlegd in de berekeningssystematiek van partneralimentatie. Daarnaast is de financiële situatie van de vrouw niet ‘rooskleurig’. De vrouw heeft een bescheiden inkomen van € 1.985,= bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en ontvangt zij zorg- en huurtoeslag. Naast haar vaste lasten is sprake van een aantal schulden, waaronder een schuld bij de Belastingdienst. Op deze schuld lost zij af. Ook volgt uit het ingediende overzicht van de banksaldi van de vrouw dat zij niet over enig vermogen beschikt. Bij de beoordeling van een mogelijke terugbetalingsverplichting van de vrouw gaat de rechtbank voorbij aan de door de man op de mondelinge behandeling ingenomen stelling dat de vrouw bij familie geld kan lenen of een lening kan afsluiten. Dit leidt tot de situatie dat het ene financiële ‘gat’ wordt gedicht met het andere. Daarnaast is het ook de vraag of de vrouw überhaupt een lening kan afsluiten gelet op de hoogte van haar inkomen en haar al bestaande schulden.
Aan de andere kant betrekt de rechtbank in haar beoordeling dat de man over een lange periode onverschuldigd aan de vrouw heeft betaald. Op basis van de financiële gegevens van de vrouw volgt immers dat zij niet langer behoefte had aan een bijdrage van de man om in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Daarnaast heeft de vrouw geen financiële ‘pijn’ gevoeld van de overbedelingsvordering van de man op haar. Alle omstandigheden in aanmerking nemend acht de rechtbank het redelijk dat de vrouw de teveel ontvangen partneralimentatie over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 juli 2023 aan de man terugbetaald. Op basis van het eerder genoemde overzicht van de man betreft het een bedrag van € 8.748,=. De rechtbank geeft partijen uitdrukkelijk in overweging om samen met hun advocaten te komen tot een redelijke terugbetalingsregeling voor de vrouw, waarbij haar financiële omstandigheden in aanmerking worden genomen. De rechtbank wijst het verzoek van de man in zoverre toe.
Conclusie
4.33.
Op basis van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de volgende beslissing:
- de rechtbank beëindigt de alimentatieverplichting van de man met ingang van 1 september 2023;
- de rechtbank zal de door de man te betalen bijdrage als volgt wijzigen:
 € 482,= (vierhonderd tweeëntachtig euro) per maand met ingang van
1 januari 2019 tot en met 31 december 2019;
 € 451,= (vierhonderd eenenvijftig euro) per maand met ingang van
1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;
 € 57,= (zevenenvijftig euro) per maand met ingang van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;
 nihil met ingang van 1 januari 2022 tot en met 31 augustus 2023.
- de vrouw is gehouden tot terugbetaling van het teveel ontvangen over de periode
1 januari 2022 tot en met 31 juli 2023, te weten een bedrag van € 8.748,=.
Proceskosten
4.34.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2016 in zoverre als volgt:
5.1.
bepaalt dat de daarbij vastgestelde onderhoudsbijdrage voor de vrouw nader wordt vastgesteld op:
- € 482,= ( vierhonderd tweeëntachtig euro) per maand met ingang van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019;
- € 451,= ( vierhonderd eenenvijftig euro) per maand met ingang van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;
- € 57,= ( zevenenvijftig euro) per maand met ingang van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;
- nihil met ingang van 1 januari 2022 tot en met 31 augustus 2023;
5.2.
bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 8.748,=
(achtduizendzevenhonderdachtenveertig euro) moet betalen ter zake teveel ontvangen
partneralimentatie;
5.3.
bepaalt dat de partneralimentatieverplichting van de man jegens de vrouw op
1 september 2023 is geëindigd;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.
!
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.