ECLI:NL:RBZWB:2024:6015

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/419309 / FA RK 24-785
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het ouderlijk gezag en zorgregeling in een complexe echtscheidingszaak met kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Czarnota, verzocht om alleen het gezag over de kinderen te krijgen en om de zorgregeling met de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A.H. Vullings, te schorsen. De vrouw gaf aan dat de man geen verantwoordelijkheid nam en dat de kinderen geen contact meer met hem wilden. De man voerde verweer en gaf aan betrokken te willen blijven in het leven van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gebrek aan vertrouwen is tussen de ouders, wat een negatieve impact heeft op de kinderen. De rechtbank heeft besloten om de verzoeken van de vrouw af te wijzen, maar heeft partijen wel doorverwezen naar hulpverlening om de communicatie te verbeteren en het contact tussen de man en de kinderen te herstellen. Tevens is de kinderalimentatie gewijzigd, waarbij de man voorlopig een bijdrage van € 81 per maand per kind moet betalen tot 1 september 2024, waarna dit zal worden verhoogd. De rechtbank heeft de beslissing op de zorgregeling aangehouden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/419309 / FA RK 24-785
datum uitspraak 10 juli 2024
beschikking over het ouderlijk gezag, de zorgregeling, de kinderalimentatie, afgifte van spullen en terugbetaling saldi spaarrekeningen van de kinderen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 1] , [gemeente] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Czarnota,
en
[de man],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R.A.H. Vullings.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 20 februari 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- de op 3 juni 2024 ontvangen aanvullende verzoeken met bijlagen van de vrouw;
- het F9-formulier van mr. Czarnota van 6 juni 2024 met bijlagen;
- het op 7 juni 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- de beschikking van de rechtbank van 14 april 2020, met aangehecht het convenant en ouderschapsplan;
- de beschikking van de rechtbank van 12 juli 2022.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 18 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, hierna te noemen de Raad.
1.3. De kinderrechter heeft op 14 juni 2024 met [minderjarige 1] gesproken.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar getrouwd geweest
- tijdens hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] , en
2. [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats] ;
- de kinderen wonen bij de vrouw.
2.2.
In de beschikking van 14 april 2020 heeft de rechtbank het door partijen opgestelde en op 28 februari 2020 ondertekende ouderschapsplan aangehecht. In dit ouderschapsplan zijn afspraken opgenomen over onder andere de zorgregeling en de kinderalimentatie.
2.3.
Bij beschikking van 12 juli 2022 heeft de rechtbank de afspraken over de kinderalimentatie gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van de datum van de beschikking een bijdrage voor de kinderen moet voldoen van € 128,70 per maand per kind. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt deze bijdrage nu € 141,33 per maand per kind.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat:
- bepaling dat voortaan aan haar alleen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toekomt;
- bepaling dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer naar de man hoeven in het kader van een zorgregeling;
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 12 november 2023, althans de datum van indiening van het verzoekschrift, nader vast te stellen op € 394,= per maand per kind;
- veroordeling van de man tot afgifte van de onder punt 4 van het aanvullend verzoekschrift genoemde spullen van de kinderen op het adres van de vrouw binnen twee weken na afgifte van deze beschikking, bij gebreke waarvan de man een dwangsom verbeurt van € 250,= voor ieder dag dat hij in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,=;
- veroordeling van de man om binnen twee weken na deze beschikking aan te tonen dat hij nieuwe spaarrekeningen heeft geopend op naam van de kinderen en dit saldo naar deze rekeningen heeft overgemaakt door het indienen van bankafschriften van de geopende spaarrekeningen en voor zover de man dit niet heeft gedaan en derhalve daartoe niet in staat is de man te veroordelen het zich toegeëigende spaargeld ter hoogte van € 2.681,11 van [minderjarige 1] en € 1.909,42 van [minderjarige 2] binnen twee weken na deze beschikking over te maken op de rekening van de vrouw op [rekeningnummer] t.n.v. [de vrouw] waarna de vrouw de saldi zal storten op de spaarrekeningen van de kinderen die zij reeds voor de kinderen heeft geopend, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag dat de man in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,=.
3.2.
De man verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek, samengevat, de door hem te
betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] met ingang van de datum van deze beschikking nader vast te stellen op een bedrag van € 81,= per maand per kind, althans op een lager dan het nu geldende bedrag.
Op de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek om partijen door te verwijzen naar hulpverlening in het kader van het Uniform Hulpaanbod ingetrokken. Dit verzoek hoeft daarom niet meer te hoeven besproken en wijst de rechtbank af.

4.De beoordeling

Wijziging ouderlijk gezag en zorgregeling
4.1.
De vrouw verzoekt haar voortaan alleen met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten. Zij geeft aan dat de man geen verantwoordelijkheid neemt richting de kinderen. Hij is niet geïnteresseerd in hun wel en wee en ook niet op de hoogte van wat er in hun leven speelt. De man laat alles over aan de vrouw en zij doet het al jaren alleen. Haar vertrouwen in de man is weg en de situatie heeft veel impact op haar en de kinderen. De vrouw is van mening dat de kinderen klem of verloren zullen raken als partijen samen belast blijven met het ouderlijk gezag.
Verder verzoekt de vrouw om de zorgregeling tussen de man en de kinderen te schorsen voor onbepaalde tijd. [minderjarige 1] heeft de man sinds december 2023 niet meer gezien en ook [minderjarige 2] heeft hem al een tijd niet meer gezien. De kinderen hebben vaak signalen afgegeven aan de man het niet fijn te vinden bij hem en zijn nieuwe partner, maar deze signalen werden niet serieus genomen. Zij hebben het gevoel dat zij voor de man geen prioriteit zijn en hun vertrouwen in hem is weg.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven open te staan voor hulpverlening om aan de communicatie met de man te werken, maar zij verwacht niet veel hiervan. Er is al eerder hulpverlening betrokken geweest bij het gezin, maar dit bloedt steeds dood. Op dit moment is de [gemeente] op zoek naar passende hulpverlening.
4.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij wil graag samen met de vrouw uitvoering geven aan het ouderlijk gezag, maar hij voelt zich aan de kant gezet. Op het moment dat de man in gesprek wil met de vrouw, gaat de deur dicht. De man heeft sterk het gevoel en de angst dat dit verzoek een volgende stap is om hem helemaal uit het leven van de kinderen te laten verdwijnen. De man heeft het beste voor met zijn kinderen en zal de vrouw geen strobreed in de weg leggen bij het nemen van beslissingen over hen. Hij wil simpelweg betrokken worden bij het nemen van die beslissingen. Het feit dat tussen partijen nagenoeg geen communicatie is en er op dit moment geen contact is tussen de man en de kinderen maakt de uitoefening van het gezamenlijk gezag lastig, maar dit moet geen reden zijn om de vrouw alleen met het gezag te belasten. Het is belangrijk dat partijen hulp krijgen om de communicatie tussen hen weer op gang te brengen.
Verder wil de man niets liever dan een fijn contact met de kinderen en hervatting van de ‘oude’ co-ouderschapsregeling. De hulpverlening komt moeizaam van de grond en dit baart de man zorgen. Hoe langer er geen contact is tussen hem en de kinderen, hoe groter de drempel voor de kinderen wordt om weer contact met hem te hebben. Een schorsing van het contact voor onbepaalde tijd ziet de man ook als een stap om hem verder van de kinderen te vervreemden. Het is belangrijk dat de hulpverlening op gang komt. Partijen zullen hard moeten werken om hun verhoudingen te verbeteren, zodat er ruimte voor de kinderen ontstaat om weer op een ongedwongen en fijne wijze contact te hebben met hem. De man realiseert zich dat vanwege de complexiteit het contact met de kinderen ook onder begeleiding moet worden opgestart, waarbij een hulpverlener gesprekken tussen de man en de kinderen begeleidt.
4.3.
Op de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat het belangrijk is dat partijen en de kinderen hulp gaan krijgen. Op het moment dat de beslissing over het ouderlijk gezag wordt aangehouden, dan kan dit van invloed zijn op de medewerking aan deze hulpverlening. De Raad kan zich voorstellen dat de rechtbank een definitieve beslissing neemt op het verzoek van de vrouw, zodat op dit punt rust ontstaat en daardoor een goede focus komt te liggen om samen de hulpverlening aan te gaan.
De Raad maakt zich zorgen over het uitblijven van contact tussen de man en de kinderen en de vrijheid die de kinderen hierin lijken te krijgen. Het is erg belangrijk om het contact zo snel mogelijk te normaliseren, omdat er geen redenen naar voren komen waarom zij niet naar de man zouden kunnen gaan. De kinderen lijken het lastig te vinden om de man te delen met zijn partner en haar kinderen. Dit is begrijpelijk, maar de kinderen zullen moeten leren hiermee om te gaan. Binnen de hulpverlening moet ook aandacht hiervoor zijn.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Na uitvoerige bespreking van de standpunten van partijen op de mondelinge behandeling en nadat de Raad haar visie heeft gegeven, is gebleken dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan en er niet in slagen om met elkaar op ouderniveau te praten. De vrouw heeft het gevoel er alleen voor te staan, terwijl de man daarentegen het gevoel heeft buitengesloten te worden door de vrouw. In ieder geval hebben partijen geen vertrouwen in elkaar. Dit heeft zijn weerslag op de kinderen. Uit het kindgesprek is ook naar voren gekomen dat [minderjarige 1] weet heeft van bepaalde informatie die alleen de vrouw kan weten. Het gaat om informatie over zaken die volwassenen aangaat. De rechtbank vindt dit zorgelijk, omdat dit ook bijdraagt aan het beeld van de kinderen over hun vader. Dit beeld is in ieder geval bij [minderjarige 1] niet positief. Met de Raad ziet de rechtbank het belang van hulpverlening. Deze hulpverlening moet zijn gericht op het verbeteren van de communicatie op ouderniveau en het onderzoeken hoe ouders in de toekomst hun gezamenlijke ouderrol gaan vervullen. Ook moet de hulpverlening zo snel mogelijk onderzoeken hoe het contact tussen de man en de kinderen kan worden hersteld en hierin de benodigde stappen ondernemen.
4.5.
Zoals al overwogen staan partijen open voor hulpverlening. Met de inzet van het hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod gaan partijen werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor de
kinderen;
- de kinderen hebben een stem in het scheidingsproces, voelen zich gehoord en
gesteund;
- de ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van de
kinderen (zware/systeemgerichte interventie);
- de kinderen en de ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van de kinderen.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd.
4.6.
De rechtbank zal partijen en de kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Het loket stuurt het verwijzingsformulier met de resultatenlijst naar de gemeentelijke toegang.
De toegang maakt samen met partijen een afspraak bij de zorgaanbieder. Met de zorgaanbieder gaan partijen werken aan de hierboven genoemde resultaten. Partijen zijn bekend bij het Sociaal Team en hebben al gesprekken gevoerd met de heer [naam 1] van de [gemeente] over de inzet van hulpverlening. De heer [naam 1] heeft als terugkoppeling aan partijen gegeven dat hij bezig is met het vinden van de meest passende hulpverlening.
4.7.
Na afloop van het hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapport op over het verloop en het resultaat van het traject. Ook de toegang maakt een rapport met als bijlage het door de zorgaanbieder opgestelde rapport. De rechtbank verzoekt het loket/de toegang om het volledige rapport uiterlijk op
16 april 2025, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.8.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid binnen twee weken na ontvangst van het rapport aan te geven of een nadere mondelinge behandeling nodig is. Verder maken partijen in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot de
Zorgregeling.
4.9.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket/de toegang het volledige rapport ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie nodig is. De Raad informeert de rechtbank hierover binnen twee weken na ontvangst van het rapport.
4.10.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van het rapport direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid zich over dit advies en het verdere procesverloop uit te laten.
4.11.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- past een verandering van de zorgregeling door de ouders bij de belangen van de kinderen?
- hoe moet die zorgregeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
4.12.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid op het rapport van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
Ouderlijk gezag
4.13.
Voor wat betreft het verzoek over het ouderlijk gezag overweegt de rechtbank dat zij
geen aanleiding ziet om de beslissing hierop aan te houden in afwachting van de hulpverlening. De rechtbank beschikt over voldoende informatie om een beslissing te kunnen nemen.
4.14.
Op grond van artikel 1:253n in verbinding met artikel 1:251a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van (een van) de ouders het gezamenlijk gezag beëindigen en bepalen dat het gezag voortaan aan één ouder toekomt, indien de omstandigheden zijn gewijzigd. Dit is aan de orde indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wanneer wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
4.15.
Zoals overwogen lukt het partijen niet om met elkaar op ouderniveau te communiceren, maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het ouderlijk gezag daarom te veranderen. De vrouw stelt weliswaar dat de man geen enkele interesse toont in de kinderen, maar het is de rechtbank gebleken dat dit genuanceerder ligt. De man staat in contact met school en met de hulpverlening. De man heeft een rol in het leven van de kinderen en hij heeft dit ook altijd gehad en gewild. Daarnaast is niet gebleken dat de man geen toestemming verleent op de momenten dat het nodig is. Dit maakt dat er geen reden is om hem zijn positie als gezagdragend ouder te ontnemen. In haar beoordeling betrekt de rechtbank verder dat partijen zich allebei bereid hebben verklaard om aan hun onderlinge communicatie te werken. Partijen zullen worden doorverwezen naar hulpverlening en het is aan hen om onder begeleiding van deze hulpverlening ervoor te zorgen dat hun onderlinge verstandhouding verbetert zodat de kinderen naar de toekomst toe niet klem of verloren zullen raken. Dit zijn partijen verplicht richting hun kinderen. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw daarom af.
Zorgregeling
4.16.
Verder acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat het contact met de man wordt hervat en zo goed mogelijk wordt gewaarborgd. De rechtbank is wel van oordeel dat hierbij voorzichtigheid is geboden. Met name [minderjarige 1] is haar vertrouwen in de man verloren en is erg duidelijk in haar wens om op dit moment geen contact met hem te willen. Zij voelt zich door hem in de steek gelaten. Voor [minderjarige 1] is dit ook aanleiding geweest om een brief te sturen naar de kinderrechter, waarin zij vraagt om de contactregeling met haar vader te veranderen (zaaknummer C/02/416970 / FA RK 23-5850). In die procedure heeft de kinderrechter ervoor gekozen om de brief van [minderjarige 1] niet verder te behandelen, omdat ook onderhavige procedure loopt.
4.17.
Het is voor de rechtbank uit de stukken en het gesprek met [minderjarige 1] duidelijk geworden dat de weerstand bij haar groot is. Toch is de rechtbank van oordeel dat ook zij contact met de man moet hebben. De man is immers haar vader en voor haar identiteitsontwikkeling is het van belang dat het contact wordt hersteld. Zij zullen echter wel een aantal zaken moeten uitpraten. [minderjarige 1] heeft ook aangegeven dat zij een gesprek met haar vader wil. De rechtbank geeft de man in overweging om haar dan ook te benaderen voor het maken van een afspraak. Voor het verdere contactherstel acht de rechtbank het goed om dit verder op te pakken met hulpverlening.
4.18.
Ook voor [minderjarige 2] geldt dat het belangrijk is dat het contact tussen haar en de man wordt hersteld. In de stukken geeft de vrouw aan dat [minderjarige 2] geen contact wil met de man, maar uit de als productie 3 ingediende tekening blijkt anders of in ieder geval dat [minderjarige 2] zich hier wisselend over uit laat. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw ook aangegeven dat [minderjarige 2] de man mist en dat ook [minderjarige 2] graag een gesprek wil met haar vader. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank met partijen stil gestaan bij de vraag hoe het eerste contact tussen de man en [minderjarige 2] kan worden opgestart. Er is afgesproken dat de man zo snel mogelijk (in ieder geval uiterlijk 19 juni 2024) contact opnemen met [naam 2], de speltherapeut van [minderjarige 2] , om een afspraak in te plannen voor een gesprek tussen hem en [minderjarige 2] . Bij dit gesprek zal [naam 2] ook aanwezig zijn ter ondersteuning van [minderjarige 2] .
Het is belangrijk dat de man deze kans aangrijpt om te komen tot contactherstel en de rechtbank verwacht van hem dan ook een actieve houding. Voorkomen moet worden dat het contact met de hulpverlening verwaterd. Dit is eerder gebeurd, zoals de man zelf op de mondelinge behandeling heeft aangegeven. De rechtbank benadrukt hierbij dat hoe langer het contactherstel duurt, hoe zorgelijker dit is en hoe langer het duurt om dit te herstellen. Daarnaast verwacht de rechtbank van de vrouw dat zij zal uitdragen dat het ‘helemaal oké’ is voor [minderjarige 2] (en ook voor [minderjarige 1] ) om weer contact te hebben met de man. Gelet op de gemaakte afspraak en de inzet van hulpverlening zal de rechtbank de beslissing op het verzoek van de vrouw aanhouden.
Wijziging van de kinderalimentatie
4.19.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de omstandigheden sinds de beschikking van 12 juli 2022 zijn veranderd. Deze verandering ziet op het meerderjarig worden van hun dochter [meerderjarige]. Dit maakt dat een onderzoek naar de behoefte van de kinderen aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van partijen noodzakelijk is.
4.20.
Bij dit onderzoek hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn opgenomen in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
4.21.
De rechtbank ziet aanleiding om de ingangsdatum van de te wijzigen kinderalimentatie te bepalen op de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten
20 februari 2024. Op die datum heeft de man voor het eerst rekening kunnen houden met de gewenste bijdrage van de vrouw.
Behoefte van de kinderen
4.22.
Bij de berekening van kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dit wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Het uitgangspunt bij het becijferen van deze behoefte is het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen. Om dit netto besteedbare gezinsinkomen te berekenen sluit de rechtbank aan bij de inkomens van partijen in het laatste volledige jaar dat zij nog samen waren.
4.23.
Partijen zijn het er over eens dat de behoefte van de kinderen nu € 592,= per maand per kind bedraagt.
4.24.
Vervolgens moet worden berekend wat het aandeel van partijen is in de behoefte van de kinderen. Dit wordt ook de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. De rechtbank sluit daarvoor aan bij ieders huidig netto besteedbaar inkomen. De draagkracht van partijen wordt daarna vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in de eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht van de man
4.25.
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen moet worden uitgegaan bij de berekening van de draagkracht van de man.
4.26.
De man stelt zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met een winst uit onderneming van € 46.729,= bruto per jaar. De man heeft verklaard dat hij tot
december 2023 werkzaam was binnen een BV-structuur. Vanwege te beperkte inkomsten ontstonden er belastingschulden, waarna is besloten om de bedrijfsactiviteiten voort te zetten in de vorm van een eenmanszaak. De man heeft een prognose op laten stellen over 2024, waaruit genoemde winst uit onderneming volgt. Bij het opstellen van deze prognose is rekening gehouden met de inkomsten in de afgelopen jaren en de hogere kosten.
4.27.
De vrouw stelt dat de man heeft nagelaten voldoende financiële gegevens in te dienen om te komen tot een juiste beoordeling van de hoogte van de winst. De vrouw sluit bij de berekening van de draagkracht daarom aan bij een bruto jaarinkomen van € 56.000,=. Dit bedrag is ongeveer gelijk aan het bedrag waarmee de rechtbank in haar beschikking van
12 juli 2022 heeft gerekend.
4.28.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de man tot november 2021 een eenmanszaak had. Het resultaat van de eenmanszaak over de jaren 2019, 2020 en 2021 bedroeg gemiddeld € 61.914,=. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 4.14. van de beschikking van 12 juli 2022.
Deze eenmanszaak is vanaf november 2021 omgezet in een besloten vennootschap en de man werkte als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen vennootschap. Per
1 januari 2024 heeft de man de besloten vennootschap weer omgezet naar een eenmanszaak. De rechtbank zal bij het bepalen van de draagkracht van de man dan ook, anders dan de vrouw in haar berekening, uitgaan van een inkomen uit winst uit onderneming. Uit de prognose volgt een winst uit onderneming over 2024 van € 46.729,= bruto per jaar. Dit is significant lager dan de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2019, 2020 en 2021. Anders dan de toelichting dat de materialen de afgelopen jaren duurder zijn geworden, heeft de man geen verdere uitleg gegeven waarom deze prognose over 2024 zoveel lager ligt dan voorheen. De werkzaamheden binnen de onderneming zijn niet veranderd en de man heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de kosten van ingehuurd personeel zijn komen te vervallen. In de prognose 2024 staat een bruto-omzet opgenomen van € 65.000,=, maar een toelichting waarop dit bedrag is gebaseerd ontbreekt. De vrouw heeft het standpunt van de man gemotiveerd betwist, reden waarom de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaat van een (fictieve) winst uit onderneming (verdiencapaciteit) van (€ 61.914,= + € 46.729,= / 2 =) afgerond € 54.322,= bruto per jaar. Zoals uit de bijgevoegde berekening blijkt bedraagt het huidige netto inkomen van de man € 3.540,= per maand
4.29.
De man heeft het standpunt ingenomen dat rekening moet worden gehouden met de aflossing op een schuld aan de Belastingdienst van € 1.548,= per maand. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.30.
De rechtbank overweegt dat uit de ingediende stukken volgt dat sprake is van een aantal schulden aan de Belastingdienst. Deze schulden zien op de jaren 2019, 2020 en 2021. Uit de brief van het Landelijk Incasso Centrum van 17 april 2024 (productie 10) volgt dat het totale openstaande bedrag € 17.858,= is en dat de man iedere maand met een bedrag van
€ 1.548,= aflost op deze schulden. Op de mondelinge behandeling heeft de man ook verklaard dat hij dit bedrag iedere maand ook daadwerkelijk betaald, hetgeen niet is betwist. Daarnaast heeft de man aangegeven dat zijn woning binnen afzienbare tijd te koop zal worden gezet. Zoals zijn advocaat heeft toegelicht, is de verwachting dat met de verkoop van de woning een grote winst zal worden behaald. De rechtbank is van oordeel dat met deze verkoopopbrengst de schuld in een keer kan worden afgelost.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding om tot 1 september 2024 rekening te houden met de aflossing van de schuld en deze extra last mee te nemen in de berekening van de draagkracht van de man. Vanaf 1 september 2024 houdt de rechtbank hier geen rekening meer mee.
4.31.
Rekening houdend met de aflossing op de schuld resteert aan de zijde van de man over de periode 20 februari 2024 tot en met 1 september 2024 geen draagkracht om een bijdrage voor de kinderen te voldoen, anders dan de minimale bijdrage van € 50,= per maand. Echter, in zijn verweerschrift heeft de man aangegeven dat hij bereid is om een bedrag van € 81,= per maand per kind te voldoen op het moment dat rekening wordt gehouden met de aflossingsverplichting. De rechtbank zal hierbij aansluiten en in het navolgende bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen over de periode 20 februari 2024 tot en met 1 september 2024 nader wordt vastgesteld op € 81,= per maand per kind.
4.32.
Op basis van de formule bedraagt de draagkracht van de man met ingang van
1 september 2024 een bedrag van € 846,= per maand. Hierbij is niet langer rekening gehouden met de schuld aan de Belastingdienst.
Draagkracht van de vrouw
4.33.
Tussen partijen is ook in geschil van welk inkomen moet worden uitgegaan bij de berekening van de draagkracht van de vrouw.
4.34.
De vrouw sluit aan bij een inkomen van € 15.130,= bruto per jaar. Dit bedrag ziet op het persoonsgebonden budget (PGB) dat de vrouw ontvangt in verband met de zorg die uitvoert voor [meerderjarige]. De vrouw heeft toegelicht dat zij tot 1 mei 2023 in loondienst was, maar dat zij de keuze heeft gemaakt om haar werkzaamheden als ZZP’er voort te zetten. Als ZZP’er wil zij werken als kunstenares, maar ook invallen in het onderwijs. Deze stap heeft tot op heden niet gebracht wat de vrouw ervan hoopte. De oorzaak hiervan is dat zij inmiddels de fulltime zorg heeft voor de kinderen, nu zij niet meer naar de man toe gaan. [meerderjarige] gaat weliswaar vier dagen in de week naar dagbesteding, maar deze dagbesteding start pas om 09.00 uur. Als invaller in het onderwijs moet zij al om 08.00 uur op school zijn. [meerderjarige] kan niet alleen worden gelaten. Inmiddels moet zij ook [minderjarige 2] naar school brengen en daarna [meerderjarige] naar de dagbesteding. De zorg voor de kinderen is op dit moment simpelweg niet te combineren met haar werk.
4.35.
De man stelt zich op het standpunt dat sprake is van verwijtbaar en vermijdbaar inkomensverlies. De vrouw heeft de keuze gemaakt om als ZZP’er verder te gaan en de financiële consequenties moeten voor haar rekening en risico komen. De vrouw heeft voldoende mogelijkheden om te werken, omdat de kinderen naar school/dagbesteding gaan. In die periode kan de vrouw werken. Daarnaast kan de vrouw gebruik maken van naschoolse opvang. Ook de man kan in de toekomst zorgen voor de opvang van de kinderen, zodat de vrouw haar werkzaamheden kan uitbreiden. De man sluit aan bij een inkomen van € 2.523,= bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. Dit inkomen verdiende de vrouw ook ten tijde van de beschikking van 12 juli 2022.
4.36.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw tot 1 mei 2023 in loondienst was. In die periode werkte zij drie dagen, te weten op maandag, dinsdag en woensdagochtend. Desgevraagd heeft de vrouw op de mondelinge behandeling verklaard dat zij haar werkzaamheden als ZZP’er ook onder schooltijd wilde vormgeven.
Zij werkt een paar uur in de week, maar het invallen in het onderwijs is nu geen optie. Vanaf september 2024 zal [minderjarige 2] naar school gaan in het dorp waar de vrouw woont en dan kan [minderjarige 2] zelfstandig naar school toe. Voor [meerderjarige] kan er dan weer een taxi naar de dagbesteding worden geregeld. Vanaf dat moment heeft de vrouw meer mogelijkheden om zichzelf financieel te bedruipen en kan zij afspraken maken met scholen om invalwerk te doen. De vrouw heeft hierover verklaard over een groot netwerk te beschikken. Gelet op de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling ziet de rechtbank aanleiding om tot
1 september 2024 rekening te houden met het feitelijke inkomen van de vrouw, te weten een PGB van € 15.130,= bruto per jaar. Op basis van dit inkomen heeft de vrouw recht op een kindgebonden budget van € 9.406,= bruto per jaar. Het netto inkomen van de vrouw bedraagt dan € 1.948,= per maand. Dit volgt uit bijgevoegde berekening.
4.37.
Vanaf 1 september 2024 houdt de rechtbank rekening met een (fictief) inkomen (verdiencapaciteit) van € 2.523,= bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. Het is de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden waarom de vrouw dit inkomen niet zou kunnen genereren. Uitgaande van dit inkomen bedraagt het kindgebonden budget
€ 8.649,= per jaar. Op basis van deze uitgangspunten bedraagt het netto inkomen van de vrouw € 3.367,= per maand. Dit volgt ook uit bijgevoegde berekening.
4.38.
Gelet op bovenstaande uitgangspunten bedraagt de draagkracht van de vrouw:
- € 96,= per maand over de periode 20 februari 2024 tot en met 1 september 2024;
- € 761,= per maand vanaf 1 september 2024.
Draagkrachtvergelijking
4.39.
Wanneer partijen samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan berekent de rechtbank wie welk deel van deze kosten voor zijn rekening moet nemen. Dit wordt ook een ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
4.40.
Gelet op rechtsoverweging 4.31. blijft een draagkrachtvergelijking in de periode
20 februari 2024 tot en met 1 september 2024 achterwege.
4.41.
Vanaf 1 september 2024 hebben partijen voldoende draagkracht (€ 1.642,=) om in de volledige behoefte van de kinderen te voorzien. Om te beoordelen hoe groot het aandeel van partijen in de kosten voor de kinderen is, maakt de rechtbank gebruik van de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen.
Het aandeel van de man bedraagt: € 846,= / € 1.607,= x € 1.184,= = € 623,=
Het aandeel van de vrouw bedraagt: € 761,= / € 1.607,= x € 1.184,= = € 561,=
Zorgkorting
4.42.
Ten slotte ontvangt de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op de door hem te betalen bijdrage. Deze ouder neemt al een deel van de kosten van een kind voor zijn rekening op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
4.43.
De vrouw stelt dat geen rekening moet worden gehouden met een zorgkorting, omdat er geen contact is tussen de man en de kinderen. Mocht de rechtbank alsnog rekening houden met een zorgkorting, dan geldt een percentage van 5%
4.44.
De man sluit aan bij een zorgkorting van 35%, omdat hij hoopt dat het contact tussen hem en de kinderen snel zal worden hersteld en de co-ouderschapsregeling zal worden hervat.
4.45.
De rechtbank houdt vanaf 1 september 2024 rekening met 5% zorgkorting. Dit komt neer op een bedrag van afgerond € 59,= per maand. Momenteel vindt er geen omgang plaats. Echter, op grond van de aanbevelingen geldt dat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang. De man wil het contact met de kinderen herstellen en partijen zullen zich ook wenden tot hulpverlening.
Conclusie
4.46.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten oordeelt de rechtbank dat de eerder vastgestelde kinderalimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De door de man te betalen bijdrage voor de kinderen zal daarom worden gewijzigd naar:
- € 81,= per maand over de periode van 20 februari 2024 tot en met 1 september 2024;
- € 563,= per maand met ingang van 1 september 2024.
De rechtbank zal bovenstaande bijdrages voorlopig vaststellen, omdat de beslissing op de zorgregeling wordt aangehouden.
Afgifte spullen
4.47.
De vrouw verzoekt afgifte van een aantal spullen van de kinderen onder verbeurte van een dwangsom. De man voert gemotiveerd verweer.
4.48.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de gevraagde spullen inmiddels zijn afgegeven door de man, behalve de ID-kaart van [minderjarige 2] . De man heeft toegezegd dit in het weekend van 21 juni 2024 bij de vrouw in de brievenbus te zullen doen. Aan de rechtbank ligt geen beslispunt meer voor en het verzoek van de vrouw wordt afgewezen.
Spaargeld van de kinderen
4.49.
De vrouw heeft een verzoek gedaan ten aanzien van het spaargeld van de kinderen. De man voert gemotiveerd verweer.
4.50.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat de man op het moment dat zijn woning is verkocht en hij beschikt over de overwaarde, hij de door hem opgenomen spaargelden van de kinderen zal terugstorten op de spaarrekeningen van de kinderen. De man zal hiervan bewijs verstrekken aan de vrouw. Aanvullend hebben partijen afspraken gemaakt over de reeds gemaakte studiekosten (kledingkosten) van [minderjarige 1] . De vrouw zal de nota van de studiekosten aan de man toezenden, waarna de man de helft van het bedrag zal overmaken aan de vrouw. Het door de man betaalde bedrag zal verrekend worden met het door hem terug te storten spaargeld van [minderjarige 1] . Gelet op de gemaakte afspraken ligt er geen beslispunt meer voor aan de rechtbank. Het verzoek van de vrouw wijst de rechtbank af.

5.De beslissing

De rechtbank
Zorgregeling
5.1.
verwijst, uitvoerbaar bij voorraad, partijen en de kinderen voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Het loket zal partijen en kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de kinderen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.2.
verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, het loket om uiterlijk
16 april 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, het eindrapport over het verloop en de resultaten van de (jeugd)hulpverlening bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.3.
verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, het eindrapport ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.4.
verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van het eindrapport de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.5.
verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de Raad, indien hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.11. genoemde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.6.
verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.7.
houdt aan de beslissing op de zorgregeling aan;
Kinderalimentatie
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 12 februari 2022 in zoverre als volgt:
5.8.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van
1. [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] , en
2. [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats] ,
voorlopignader wordt vastgesteld op:
  • € 81,= (eenentachtig euro) per maand per kind over de periode van 20 februari 2024 tot en met 1 september 2024;
  • € 282,= (tweehonderd tweeëntachtig euro) per maand per kind met ingang van
1 september 2024;
Overige verzoeken
5.9.
wijst af het verzoek van de vrouw tot wijziging van het ouderlijk gezag, de afgifte van de spullen en de terugbetaling van de saldi op de spaarrekeningen van de kinderen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.