In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarig kind, geboren met het syndroom van Down. De man, die sinds de geboorte van het kind de zorg voor hem op zich heeft genomen, verzoekt om het eenhoofdig gezag over het kind, omdat de vrouw, zijn ex-partner, niet in staat is om de benodigde zorg te bieden. De vrouw heeft een problematische relatie met middelengebruik, waardoor zij niet bereikbaar is voor hulpverlening en niet in staat is om beslissingen te nemen die in het belang van het kind zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende betrokken is bij de ontwikkeling en behoeftes van het kind, en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek van de man toe te wijzen en hem alleen met het gezag over het kind te belasten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het in het belang van het kind is dat de man direct kan handelen zonder te wachten op een mogelijk hoger beroep. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.