ECLI:NL:RBZWB:2024:6016

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/422076 / FA RK 24-2103
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
  • mr. Hurkmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot eenhoofdig gezag over een kwetsbaar kind met extra zorgbehoeftes

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarig kind, geboren met het syndroom van Down. De man, die sinds de geboorte van het kind de zorg voor hem op zich heeft genomen, verzoekt om het eenhoofdig gezag over het kind, omdat de vrouw, zijn ex-partner, niet in staat is om de benodigde zorg te bieden. De vrouw heeft een problematische relatie met middelengebruik, waardoor zij niet bereikbaar is voor hulpverlening en niet in staat is om beslissingen te nemen die in het belang van het kind zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende betrokken is bij de ontwikkeling en behoeftes van het kind, en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek van de man toe te wijzen en hem alleen met het gezag over het kind te belasten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het in het belang van het kind is dat de man direct kan handelen zonder te wachten op een mogelijk hoger beroep. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/422076 / FA RK 24-2103
datum uitspraak 9 juli 2024
beschikking over ouderlijk gezag en hoofdverblijf
in de zaak van
[de man],
wonende in [woonplaats 1] , [gemeente] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.F.A. Cadot,
en
[de vrouw],
wonende aan [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 1 mei 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de man;
- het op 19 juni 2024 ontvangen aanvullend (voorwaardelijk) verzoek met bijlagen van de man.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 25 juni 2024. Bij die gelegenheid is de man verschenen. Hij werd bijgestaan door zijn advocaat. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad.
1.3. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft zich een vriend van de vrouw bij de bode gemeld met een aantal stukken. De rechtbank heeft deze persoon geen toegang verleend tot de mondelinge behandeling, omdat deze plaatsvindt met gesloten deuren, de persoon in kwestie geen belanghebbende is en niet is gebleken dat hij door de vrouw gemachtigd was het woord namens haar te voeren. De rechtbank heeft de stukken wel in ontvangst genomen. Het betreft een brief van de vrouw waarin zij uitlegt waarom zij zelf niet op de mondelinge behandeling aanwezig is. Met instemming van de man is de brief toegevoegd aan het procesdossier, nadat de inhoud ervan ter zitting is voorgelezen. De vrouw geeft als reden op dat zij onvoldoende tijd had om een advocaat te vinden om haar tijdens de zitting bij te staan. Om dezelfde reden had de vrouw daags voor de mondelinge behandeling om uitstel daarvan verzocht. Dat uitstel is geweigerd, omdat de vrouw op de juiste wijze (zowel per gewone als per aangetekende post) en tijdig – meer dan een maand voor de mondelinge behandeling – is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
De overige stukken die de rechtbank voorafgaand aan de mondelinge behandeling in ontvangst heeft genomen, zijn twee door de vrouw ondertekende toestemmingsformulieren. De rechtbank heeft deze stukken aan de advocaat van de man gegeven.

2.De feiten

Zoals volgt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij hebben een relatie met elkaar gehad;
- tijdens hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren:
[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ;
- de man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hem;
- er is geen rechterlijke uitspraak van kracht over het hoofdverblijf van [minderjarige] .

3.Het verzoek

De man verzoekt, samengevat:
-
primairbepaling dat voortaan aan hem alleen het gezag over [minderjarige] toekomt;
subsidiairbepaling dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf zal hebben bij hem;
- voorwaardelijk, aan de man toestemming te geven, in de plaats treden van de toestemming van de vrouw, voor inschrijving en deelname van [minderjarige] op [kinderopvang] te [plaats] voor drie dagen per week althans zodanig te beslissen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

4.De beoordeling

Gezag en hoofdverblijf
4.1.
Ter onderbouwing van zijn verzoek geeft de man het volgende aan. [minderjarige] is geboren met het syndroom van Down. Hierdoor heeft hij meer dan gemiddeld zorg nodig. De vrouw is niet in staat om deze zorg te bieden. Zij is afhankelijk van verdovende middelen en is hierdoor niet beschikbaar en niet bereikbaar. De man draagt inmiddels de volledige zorg voor [minderjarige] . Samen met [minderjarige] woont hij bij zijn vader en ook hulpverlening is betrokken. Het [hulpverlener] houdt zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en verder geeft [hulpverlener] psycho-educatie aan ouders die een kind hebben met het syndroom van Down. Ook wordt [minderjarige] periodiek gezien op de ‘down-poli’ in het ziekenhuis. Verder zijn Veilig Thuis, Team Jeugd van de [gemeente] en Traverse betrokken. Met partijen zijn veiligheidsafspraken gemaakt, waaronder de afspraak dat de contactmomenten tussen de vrouw en [minderjarige] worden begeleid. Op deze begeleide contactmomenten komt de vrouw soms niet opdagen. De hulpverlening heeft meermaals aangegeven de vrouw te willen helpen, maar zij zet hierin geen stappen. Zij meldt zich niet aan voor hulp om af te komen van haar verslaving en ook is zij onbereikbaar voor andere hulpverleners, bijvoorbeeld van de gemeente. De man loopt ertegen aan dat de vrouw geen toestemming aan hem geeft voor een vakantie met [minderjarige] naar Duitsland en evenmin voor de inschrijving van [minderjarige] op een kinderdagverblijf in [plaats] . Vlak voor de mondelinge behandeling worden de getekende formulieren alsnog overhandigd, maar voor de vakantie naar Duitsland is dat te laat. [minderjarige] heeft een ouder nodig die emotioneel en fysiek beschikbaar is en op eerste verzoek in staat is om de juiste beslissingen voor hem te maken. Gelet op de problematiek van de vrouw is dit niet mogelijk. Zij is onvoldoende betrokken in het leven van [minderjarige] om weloverwogen beslissingen over hem te kunnen nemen.
4.2.
Op de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven zich te kunnen voorstellen dat de vrouw op dit moment niet in staat is om het gezag over [minderjarige] naar behoren uit te oefenen. Het is de vraag of de vrouw voldoende zicht heeft op de behoefte van [minderjarige] . Verder blijkt uit raadpleging van een intern raadsdossier dat de huidige problematiek van de vrouw ook rondom de uithuisplaatsing van haar andere zoon een rol heeft gespeeld. De Raad kan zich voorstellen dat een onderzoek wordt gelast om te onderzoeken of de vrouw in staat is om zich binnen afzienbare tijd te herpakken.
4.3.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:253n in verbinding met artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek op verzoek van (een van) de ouders het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd, en bepalen dat het gezag voortaan aan één ouder toekomt. Dit is aan de orde indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of wanneer wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
4.4.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over het gezag, zodat geen aanleiding bestaat een raadsonderzoek te gelasten. De rechtbank overweegt ten aanzien van het gezag als volgt. [minderjarige] is een jong en kwetsbaar kindje met extra zorgbehoeftes. Sinds de verbreking van de relatie van partijen zorgt de man voor [minderjarige] . Hij is samen met [minderjarige] bij zijn vader ingetrokken, heeft de zorg rondom [minderjarige] geregeld en staat open voor hulpverlening. Er zijn al langere tijd zorgen over de vrouw en haar middelenverslaving. Verschillende instanties zijn inmiddels betrokken, waaronder Veilig Thuis. In samenspraak met Veilig Thuis zijn veiligheidsafspraken gemaakt. Een van deze afspraken is dat de vrouw hulp zoekt voor haar verslaving. Tot op heden heeft zij hierin nog geen stappen gezet. Ook hulpverlening op andere vlakken komt niet van de grond. De vrouw is onbereikbaar voor hulpverleners, zoals de contactpersoon vanuit de gemeente, en zij neemt ondanks haar toezeggingen geen contact met hen op. Een andere afspraak is dat de contacten tussen de vrouw en [minderjarige] worden begeleid. De contactmomenten vinden plaats op woensdag voor de duur van één uur en worden begeleid door het [hulpverlener] . De man heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het de vrouw niet altijd lukt om het volledige uur vol te maken. Dit komt de hechting en ontwikkeling van [minderjarige] niet ten goede. Het contact met de hulpverlening verloopt erg stroef en in bepaalde periodes lukt het de hulpverlening helemaal niet om in contact te komen met de vrouw. Daarnaast communiceren partijen in het geheel niet met elkaar. Desgevraagd verklaarde de man tijdens de mondelinge behandeling dat hij niet weet op welk telefoonnummer hij de vrouw zou kunnen bereiken. De vrouw belt hem af en toe, maar steeds met een ander telefoonnummer en soms in het holst van de nacht. Tot een gesprek blijkt de vrouw tijdens die momenten niet in staat. De vrouw treft geen voorzieningen om ervoor te zorgen dat de man haar kan bereiken.
In haar beoordeling betrekt de rechtbank ook dat de vrouw heeft nagelaten haar toestemming te geven voor een vakantie van de man en [minderjarige] naar Duitsland en voor de inschrijving van [minderjarige] op een kinderdagverblijf in [plaats] . Voorafgaand aan de mondelinge behandeling worden deze formulieren alsnog ondertekend en afgegeven, maar dit is voor de vakantie naar Duitsland te laat. Waar het de toestemming voor de inschrijving van [minderjarige] op het kinderdagverblijf betreft, heeft het lange uitblijven ervan voor spanningen bij de man gezorgd. Uitsluitend de druk van de mondelinge behandeling lijkt de vrouw ertoe te hebben bewogen om haar handtekening onder het formulier te zetten.
De rechtbank betreurt het dat de vrouw niet op de mondelinge behandeling is verschenen om haar visie op de situatie te geven en om vragen te beantwoorden. De rechtbank heeft de indruk dat sprake is van onmacht bij de vrouw – als gevolg van haar persoonlijke omstandigheden waaronder het middelengebruik en de gevolgen ervan - en niet om onwil. Het laat zich echter niet aanzien dat de situatie van de vrouw binnen afzienbare termijn verbetert. Sinds begin dit jaar is de hulpverlening bij partijen en [minderjarige] betrokken, maar de vrouw is behalve de begeleide contacten niet in staat gebleken om stappen te zetten die nodig zijn om als ouder van [minderjarige] volledig beschikbaar te zijn en goede beslissingen voor hem te kunnen nemen. Alles in overweging nemend is de rechtbank van oordeel dat de vrouw vanwege haar problematiek onvoldoende kan aansluiten bij de ontwikkeling en behoeftes van [minderjarige] . Zolang zij geen individuele hulpverlening aangaat en daarin stappen zet, kan zij niet in staat worden geacht belangrijke gezagsbeslissingen te nemen over [minderjarige] en zich te gedragen als een verantwoordelijke ouder. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de man alleen wordt belast met het gezag over hem. Ook ziet de rechtbank een onaanvaardbaar groot risico dat [minderjarige] klem en verloren zal geraken, omdat de vrouw niet bereikbaar is voor de man of de hulpverlening en niet reageert op verzoeken om in te stemmen met beslissingen die in het belang van [minderjarige] genomen moeten worden. Zeker omdat [minderjarige] een kind is dat bovengemiddeld veel zorg nodig heeft, moeten dergelijke beslissingen geregeld genomen worden en kan het niet zo zijn dat de man daarvoor steeds de gang naar de rechtbank moet maken. De rechtbank zal daarom het primaire verzoek van de man toewijzen.
4.5.
Omdat de rechtbank zal bepalen dat de man voortaan met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] zal zijn belast, heeft hij geen belang meer bij zijn verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem. De man heeft ook geen belang meer bij zijn verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor inschrijving op een kinderdagverblijf in [plaats] . De rechtbank zal deze verzoeken van de man afwijzen.
4.6.
De rechtbank verklaart de beslissing over de wijziging van het gezag uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat het gezag over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] , voortaan alleen aan de man toekomt;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.