ECLI:NL:RBZWB:2024:6022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/424156 / KG ZA 24-332
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • B. Benjaddi
  • J. Hurkmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding in kort geding wegens onjuiste betekening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding. De vrouw, eiseres, vorderde dat de man, gedaagde, de huurwoning zou verlaten en niet meer zou betreden. De man was niet verschenen op de mondelinge behandeling en er was geen schriftelijke reactie van hem ontvangen. De voorzieningenrechter moest beoordelen of de dagvaarding rechtsgeldig was betekend. De vrouw had de dagvaarding op het adres van de man in de Basisregistratie Personen (BRP) betekend, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de man feitelijk bij de vrouw in [woonplaats 1] woonde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de dagvaarding niet rechtsgeldig was betekend, omdat de vrouw wist dat de man op een ander adres verbleef. Hierdoor was er sprake van een gebrek dat nietigheid met zich meebracht. De voorzieningenrechter verklaarde de dagvaarding nietig, waardoor er geen verstek tegen de man kon worden verleend. Dit vonnis benadrukt het belang van correcte betekening van dagvaardingen en de noodzaak om de feitelijke woonplaats van de gedaagde in acht te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaak-/rolnummer: C/02/424156 / KG ZA 24-332
vonnis in kort geding van 23 augustus 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 1],
eiseres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx,
tegen
[de man],
zoals blijkt uit de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het [adres 1] [woonplaats 2],
gedaagde,
hierna te noemen de man.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de op 17 juli 2024 ontvangen dagvaarding met producties 1 tot en met 3.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 9 augustus 2024. Bij die gelegenheid is de vrouw verschenen. Zij werd bijgestaan door haar advocaat. De man is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Ook heeft de voorzieningenrechter geen schriftelijke reactie van de man ontvangen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- tijdens hun relatie zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2021, en
2. [minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022;
- op grond van een huurovereenkomst huurt de vrouw met ingang van 1 maart 2024 de woning aan de [adres 2] in [woonplaats 1].

3. De vordering

De vrouw vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaling dat de man wordt veroordeeld om de huurwoning van de vrouw aan de [adres 2] in [woonplaats 1] te verlaten en niet meer te betreden, zo nodig te handhaven met de sterke arm van politie en justitie;
II. bepaling dat de man onmiddellijk en zonder nadere aankondiging een dwangsom verbeurt van € 500,= per keer en per dag en voor iedere dag dat hij dit gebod overtreedt, met een maximum van € 100.000,=;
III. veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De man is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Voordat de voorzieningenrechter verstek tegen de man kan verlenen moet worden onderzocht of het exploot van de dagvaarding op de juiste wijze aan de man is betekend.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het exploot van de dagvaarding in een gesloten envelop is gelaten aan [adres 1] [woonplaats 2]. Uit het uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP)heeft de man op dit adres zijn woonplaats in de zin van artikel 1:10 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 45, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens de vrouw mag zij om die reden aan dat adres rechtsgeldig betekenen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of iemand op een bepaalde plaats woonplaats of woonstede heeft, moet worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden. Gelet op artikel 1:10 en 1:11 BW is de BRP-registratie niet doorslaggevend voor de bepaling van de woonplaats van een persoon, maar vormt deze wel een belangrijke aanwijzing. Het uitgangspunt is dat de gerechtsdeurwaarder bij het uitbrengen van exploten mag afgaan op de gegevens uit de BRP, maar als de feitelijke situatie aanleiding geeft om te twijfelen of die gegevens in overeenstemming zijn met de werkelijke woonplaats van degene tot wie het exploot zich richt, moet de gerechtsdeurwaarder verder onderzoek doen. Als blijkt dat diegene niet woont op het adres van de BRP, dan moet aan deze gegevens voorbij worden gegaan en moet het exploot worden betekend aan het werkelijk verblijf of openbaar worden betekend. De reden van deze bepaling is onder andere dat zoveel als mogelijk wordt gewaarborgd dat het exploot degene voor wie het bestemd is, ook daadwerkelijk bereikt.
4.4.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat de man weliswaar staat ingeschreven op het adres in [woonplaats 2], maar bij haar in huis woont in [woonplaats 1]. Hij heeft een sleutel van haar woning, zijn spullen liggen bij haar en zij leven samen met de twee minderjarige kinderen in de woning. In haar beoordeling betrekt de voorzieningenrechter ook dat deze kort gedingprocedure tot doel heeft om de man te veroordelen de huurwoning van de vrouw te verlaten en niet meer binnen te treden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het bovenstaande dat de vrouw wist dat de man zijn werkelijk verblijf ergens anders heeft, namelijk op haar adres.
4.5.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw bevraagd of de man op de hoogte is van deze procedure. De vrouw heeft aangegeven dat dit het geval moet zijn, omdat hij brieven van justitie en van een advocaat bij haar thuis heeft neergelegd. De vrouw heeft de man zelf niet verteld dat deze procedure is gestart en dat er een zitting was, maar alleen gezegd dat de man de woning uitgezet gaat worden. De advocaat van de vrouw heeft aangegeven eenmaal telefonisch contact te hebben gehad met de man, maar tijdens dit gesprek is niet gesproken over de procedure omdat deze op dat moment nog niet gestart was. Op basis van bovenstaande toelichting kan de voorzieningenrechter niet vaststellen of de man op de hoogte is van deze procedure. Zowel de vrouw als haar advocaat verklaren dat zij de man niet hebben gesproken over deze procedure. Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de man (in andere kwesties) werd bijgestaan door een advocaat gespecialiseerd in het strafrecht, zodat de brieven van justitie en van een advocaat bij de vrouw thuis ook in dat verband aan de man toegestuurd kunnen zijn.
4.6.
Op basis van alle feiten en omstandigheden komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat bij de betekening van de dagvaarding voorbij gegaan had moeten worden aan de woonplaats van de man zoals vermeld in de BRP. Gelet op de verklaring van de vrouw en de inhoud van deze procedure, had het exploot moeten worden betekend aan het adres van de vrouw dan wel openbaar. Het exploot van dagvaarding is niet rechtsgeldig betekend, waardoor het aan een gebrek lijdt dat nietigheid met zich meebrengt. Dit heeft als gevolg dat op grond van artikel 121, eerste lid, Rv geen verstek tegen de man kan worden verleend. Nu aannemelijk is dat het exploot de man niet heeft bereikt, moet op grond van het derde lid van genoemd artikel de nietigheid van het exploot worden uitgesproken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
verklaart de dagvaarding nietig.
Dit vonnis is gewezen door mr. Benjaddi, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van 23 augustus 2024 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Hurkmans.