In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 11 juli 2015 in Marokko zijn gehuwd. De man en vrouw hebben samen twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen tot echtscheiding toegewezen, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is vastgesteld. De man is verplicht om een maandelijkse bijdrage van € 557 per kind te betalen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van 1 augustus 2024, mits de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot partneralimentatie afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar behoefte aan een bijdrage. De rechtbank heeft geoordeeld dat de huwelijkse voorwaarden, die op 11 juli 2016 zijn opgesteld, geldig zijn en dat er geen gemeenschap van goederen bestaat. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter Oomes, in aanwezigheid van griffier Van der Plas.