In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een man en een vrouw die in 2013 met elkaar zijn gehuwd. De man verzoekt om echtscheiding en stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de vrouw niet wordt betwist. De vrouw verzoekt daarnaast om vervangende toestemming voor verhuizing naar [plaats] met hun minderjarige kind, [minderjarige 1], en om hem in te schrijven op een basisschool aldaar. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 juli 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig.
De rechtbank overweegt dat de vrouw geen noodzaak heeft aangetoond voor de verhuizing en dat deze niet goed doordacht is. De vrouw heeft zonder overleg met de man een woning in [plaats] gekocht en er is geen bewijs dat de huidige situatie onhoudbaar is. De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw af, omdat het in het belang van [minderjarige 1] is om in [woonplaats] te blijven wonen, waar hij zijn huidige school en sociale netwerk heeft. De rechtbank spreekt de echtscheiding uit en wijst de overige verzoeken van partijen af, waarbij zij partijen aanmoedigt om zelf tot een nieuwe zorgregeling te komen.
De rechtbank benadrukt dat de belangen van het kind voorop staan en dat de huidige zorgregeling, waarbij [minderjarige 1] de helft van de tijd bij beide ouders verblijft, in zijn belang is. De rechtbank concludeert dat de vrouw geen toestemming krijgt om te verhuizen en dat de huidige zorgregeling gehandhaafd blijft, totdat partijen tot een nieuwe regeling komen.