ECLI:NL:RBZWB:2024:6066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
417217
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Haerkens-Wouters
  • A. Oomes
  • D. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving basisschool afgewezen in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een man en een vrouw die in 2013 met elkaar zijn gehuwd. De man verzoekt om echtscheiding en stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de vrouw niet wordt betwist. De vrouw verzoekt daarnaast om vervangende toestemming voor verhuizing naar [plaats] met hun minderjarige kind, [minderjarige 1], en om hem in te schrijven op een basisschool aldaar. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 juli 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig.

De rechtbank overweegt dat de vrouw geen noodzaak heeft aangetoond voor de verhuizing en dat deze niet goed doordacht is. De vrouw heeft zonder overleg met de man een woning in [plaats] gekocht en er is geen bewijs dat de huidige situatie onhoudbaar is. De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw af, omdat het in het belang van [minderjarige 1] is om in [woonplaats] te blijven wonen, waar hij zijn huidige school en sociale netwerk heeft. De rechtbank spreekt de echtscheiding uit en wijst de overige verzoeken van partijen af, waarbij zij partijen aanmoedigt om zelf tot een nieuwe zorgregeling te komen.

De rechtbank benadrukt dat de belangen van het kind voorop staan en dat de huidige zorgregeling, waarbij [minderjarige 1] de helft van de tijd bij beide ouders verblijft, in zijn belang is. De rechtbank concludeert dat de vrouw geen toestemming krijgt om te verhuizen en dat de huidige zorgregeling gehandhaafd blijft, totdat partijen tot een nieuwe regeling komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/417217 FA RK 23-5966
datum uitspraak: 22 augustus 2024
beschikking betreffende echtscheiding, hoofdverblijf, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, vervangende toestemming verhuizing en inschrijving basisschool
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] , [gemeente 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] , [gemeente 1] (feitelijk verblijvende te [plaats] ),
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. Broekhuizen-Termaat.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 19 december 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 12 maart 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 4 april 2024 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek;
- de brief van mr. Broekhuizen-Termaat van 24 juni 2024 met bijlage;
- het F9-formulier van mr. Edelmann van 25 juni 2024 met bijlage;
- de brief van mr. Broekhuizen-Termaat van 2 juli 2024 met bijlagen;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van 1 maart 2024.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 4 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank te adviseren over de verzoeken van partijen betreffende de minderjarige.

2.De feiten

Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2013 in de gemeente Werkendam , nu gemeente Altena , met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden;
- uit hun huwelijk is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2015 (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- zij hebben op 26 maart 2024 een ouderschapsplan ondertekend;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht;
- de vrouw heeft uit een eerder huwelijk twee kinderen:
- [meerderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2005 (hierna te noemen: [meerderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2008 (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- [meerderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben vanaf 2012 tot eind december 2023 respectievelijk begin januari 2024 bij de vrouw en de man in [woonplaats] gewoond. Sindsdien wonen zij bij hun vader in [geboorteplaats 2] ;
- de man heeft uit een eerdere relatie een zoon, [meerderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedag 4] 2005 (hierna te noemen: [meerderjarige 2] ).

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf zal hebben bij hem;
- opneming van de door partijen getroffen regelingen in de beschikking.
3.2.
De vrouw verzoekt, samengevat,
- bepaling dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf zal hebben bij haar;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in die zin dat [minderjarige 1] één weekend in de veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man zal verblijven, alsmede elke week op woensdag uit school tot donderdag naar school en daarnaast de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen;
- aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om samen met [minderjarige 1] naar [plaats] te verhuizen dan wel een plaats in de nabije omgeving van [plaats] ;
- aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] in te schrijven op [basisschool] te [plaats] .

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van een minderjarig kind van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
4.2.
De rechtbank acht de man ontvankelijk in zijn echtscheidingsverzoek. Partijen hebben een door hen beiden op 26 maart 2024 ondertekend ouderschapsplan overgelegd, zij het dat de vrouw enige tijd daarvoor in deze procedure onder meer een afwijkende zorgregeling heeft verzocht, nu zij zich met dit ouderschapsplan niet (langer) kan verenigen. Dit laat echter onverlet dat partijen met dit ouderschapsplan hebben voldaan aan vorengenoemde processuele eis, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
4.3.
De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
Overige verzoeken (hoofdverblijfplaats [minderjarige 1] , aanhechten ouderschapsplan, vervangende toestemming voor verhuizing en voor de inschrijving basisschool)
4.4.
Ter onderbouwing van haar verzoeken voert de vrouw het volgende aan. Zij heeft in januari 2024 vanwege oplopende spanningen en op advies van Veilig Thuis met [minderjarige 1] de echtelijke woning in [woonplaats] verlaten, waarna zij is ingetrokken bij haar ouders in [plaats] . Haar twee andere kinderen, [meerderjarige 1] en [minderjarige 2] , waren al eerder uit de echtelijke woning weggegaan en zijn bij hun vader in [geboorteplaats 2] gaan wonen. Gelet op alles wat er is voorgevallen, wil de vrouw niet langer in de buurt van de man wonen en wil zij zich met al haar kinderen definitief in [plaats] vestigen. In [plaats] heeft zij namelijk haar familie en een sociaal netwerk, wat zij in [woonplaats] niet heeft. Zij heeft in [plaats] inmiddels ook een woning gekocht. De vrouw verwacht dat wanneer zij in [plaats] woont, [meerderjarige 1] en [minderjarige 2] ook weer (gedeeltelijk) bij haar komen wonen. In ieder geval zal er dan vanwege de beperkte reisafstand tussen [plaats] en [geboorteplaats 2] meer contact zijn tussen [minderjarige 1] en zijn (half)broers. De huidige zorgregeling, waarbij [minderjarige 1] de helft van de tijd bij beide ouders verblijft en naar school gaat in [woonplaats] , is erg onrustig door de voortdurende wisselingen en het heen en weer rijden tussen [woonplaats] en [plaats] . Het is daarom in het belang van [minderjarige 1] dat hij bij de vrouw in [plaats] zijn hoofdverblijf heeft en daar ook naar school gaat. De [basisschool] past bij [minderjarige 1] , want deze school is vergelijkbaar met de basisschool in [woonplaats] . De vrouw ziet niet in waarom [minderjarige 1] niet van basisschool zou kunnen wisselen. Hij is nog jong en zal nog vier jaar op de nieuwe basisschool doorbrengen. Er is voldoende tijd om nieuwe vrienden te maken. Voor een deel van de weekenden kan er een zorgregeling met de man worden vastgesteld en [minderjarige 1] kan op dat moment contact onderhouden met zijn vrienden in [woonplaats] en met hen afspreken. De verhuizing hoeft ook geen nadelige gevolgen te hebben voor het contact tussen de man en [minderjarige 1] . Hij kan daarbij tijdens vakanties extra dagen bij de man doorbrengen. Met de door de vrouw voorgestelde zorgregeling zal de man [minderjarige 1] ook vaker naar school en sport (kunnen) brengen dan tijdens het huwelijk het geval was. De vrouw was toen de hoofdverzorger van [minderjarige 1] en zij nam deze taken grotendeels op zich. De verhuizing, en daarmee het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw, en de inschrijving op een basisschool in [plaats] acht de vrouw in het belang van [minderjarige 1] , haar andere kinderen en haarzelf en hun belangen dienen te prevaleren boven de belangen van de man bij het behoud van de huidige situatie.
4.5.
De man verzet zich tegen de verzoeken van de vrouw. Een verhuizing naar [plaats] , en daarmee het hoofverblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw, en inschrijving van [minderjarige 1] op een basisschool aldaar is niet in het belang van [minderjarige 1] . Er is voor de vrouw geen enkele noodzaak om te verhuizen naar [plaats] . De vrouw heeft voldoende alternatieven, ook in de omgeving van [woonplaats] . In december 2023 had de vrouw de mogelijkheid om naar een appartement in [woonplaats] te verhuizen. Van daaruit kon de vrouw dan definitieve woonruimte zoeken. De man heeft ook aangeboden om zelf in het betreffende appartement te gaan wonen en de vrouw voorlopig nog in de echtelijke woning te laten, maar hij zou dan nog wel met enige regelmaat naar zijn kantoor aan huis hebben moeten komen. De vrouw heeft echter beide opties geweigerd en zonder overleg of kennisgeving een woning in [plaats] gekocht. Dat [meerderjarige 1] en [minderjarige 2] nu in [geboorteplaats 2] wonen is geen argument om [minderjarige 1] in [plaats] te laten wonen. De huidige zorgregeling is recent neergelegd in een ouderschapsplan en verloopt op zich goed, hoewel het voor [minderjarige 1] wel vervelend is dat hij steeds 45 minuten moet reizen. Indien de vrouw definitief in [plaats] blijft en een andere zorgregeling wordt bepaald, zal hierin geen verandering optreden. De vrouw haalt met haar verzoeken alle eerder gemaakte afspraken onderuit. De voorgestelde zorgregeling is een drastische beperking in het contact tussen [minderjarige 1] en hem. Als compensatie de ‘extra dagen’ in de vakanties aanbieden is een loze kreet. Hiervan zal in de praktijk niets terecht komen. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat hij zoveel als mogelijk in zijn vertrouwde omgeving blijft. Dat [minderjarige 1] zich gemakkelijk kan aanpassen is ook te kort door de bocht. Hij zal ongetwijfeld in [plaats] ook vriendjes maken en het leuk hebben met zijn familie, maar het bezorgt hem op jonge leeftijd wel onnodige onrust en een gevoel van onveiligheid. Door de huidige situatie leunt hij meer dan ooit op zijn vriendjes op school, voetbal en dansles.
4.6.
De raad constateert tijdens de mondelinge behandeling dat de ouders het erover eens lijken te zijn dat de huidige zorgverdeling waarbij [minderjarige 1] de helft van de tijd bij iedere ouder is, gelet op de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders en het feit dat [minderjarige 1] in [woonplaats] naar school, voetbal en dansles gaat, niet (langer) in zijn belang is. Voor [minderjarige 1] zou de beste oplossing zijn dat de ouders dichterbij elkaar in de buurt gaan wonen, want voor hem zijn de gevolgen dan het minst ingrijpend. Hij hoeft zijn oude leventje in [woonplaats] niet te missen en houdt een goed contact met beide ouders. Ook dan is echter de vraag of een gelijke zorgverdeling haalbaar is want het heen en weer gaan tussen twee huizen blijft, ook als de afstand korter is. Een gelijke verdeling van de zorg is niet voor ieder kind de beste oplossing en uiteindelijk zijn het de ouders zelf die hier een beslissing over moeten nemen. Of de vrouw nu wel of niet de hoofdverzorgende ouder was, is minder van belang bij de beoordeling van de verzoeken aangezien de ouders de zorg voor [minderjarige 1] sinds maart 2024 gelijk hebben verdeeld. [minderjarige 1] is er nu aan gewend dat hij even veel tijd bij beide ouders is. Indien de rechtbank dat wenst, kan de raad onderzoek doen naar de vraag bij wie van de ouders [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf moet hebben.
4.7.
Uit de toelichting van partijen tijdens de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. De strekking van de verzoeken van de man is om de huidige situatie, waarbij [minderjarige 1] in [woonplaats] woont en waarbij de ouders de zorg verdelen zoals zij zijn overeengekomen en tot op heden uitvoeren, te handhaven. De verzoeken van de vrouw zijn daarentegen ingegeven door haar wens om definitief met [minderjarige 1] in [plaats] te gaan wonen. Wanneer zij toestemming krijgt om te verhuizen, dient de zorgregeling te worden gewijzigd zoals door haar is verzocht en zal [minderjarige 1] naar een andere school gaan.
4.8.
Artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat in geval van een gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat een vergelijk op de voet van het vijfde lid van dit artikel tussen de ouders niet mogelijk is, zal de rechtbank een beslissing moeten nemen die haar in het belang van [minderjarige 1] wenselijk voorkomt. Vaststelling van het hoofdverblijf en de zorgregeling zijn afhankelijk van en hangen samen met de beslissing aangaande de verzoeken tot vervangende toestemming verhuizing/inschrijving school. Gelet hierop zal de rechtbank eerst de verzoeken van de vrouw betreffende de vervangende toestemming beoordelen en dan de overige verzoeken van partijen over het hoofdverblijf, de zorgregeling en het aanhechten van het ouderschapsplan.
Vervangende toestemming verhuizing en inschrijving basisschool
4.9.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 25 april 2008 (LJN: BC5901) geoordeeld dat vooropgesteld dient te worden dat, uit de omstandigheid dat in artikel 1:253a BW is bepaald dat de rechtbank een zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt, niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over de gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij de beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht moeten nemen, wat er in een voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
Aldus dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen en alle betrokken belangen afgewogen te worden, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige 1] en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en [minderjarige 1] op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen [minderjarige 1] en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van [minderjarige 1] , zijn of haar mening en de mate waarin hij of zij geworteld is in zijn of haar omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van het contact met de andere ouder na de verhuizing.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en een nieuw leven op te bouwen. De vrijheid van de vrouw om met [minderjarige 1] te verhuizen, kan echter worden beperkt op een wijze die in de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Nu de vrouw en de man gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] uitoefenen en de man in het kader van een co-ouderschapregeling de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] met de vrouw deelt, zou een verhuizing van [minderjarige 1] meebrengen dat de daadwerkelijke uitoefening van het gezag door de man en de co-ouderschapregeling worden beperkt. Om die reden zou de bescherming van de rechten en vrijheden van de man of van [minderjarige 1] (indirect) een inbreuk op de vrijheid van verplaatsing van de vrouw kunnen rechtvaardigen.
4.11.
De rechtbank zal de vrouw geen vervangende toestemming voor een verhuizing verlenen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank kan er begrip voor opbrengen dat de vrouw in januari 2024 de echtelijke woning in [woonplaats] (tijdelijk) heeft verlaten. De periode waarin echtgenoten uit elkaar gaan is nu eenmaal een turbulente en onzekere periode en de vrouw zag op dat moment geen andere mogelijkheid dan een vertrek naar haar ouders in [plaats] . De rechtbank is echter niet gebleken van een noodzaak voor de vrouw om zich duurzaam in [plaats] te vestigen met [minderjarige 1] . Evenmin is de verhuizing goed doordacht of voorbereid. Zij heeft niet (aantoonbaar) gezocht naar of nagedacht over alternatieve mogelijkheden en heeft zonder nader overleg met de man een woning in [plaats] gekocht. Dat de vrouw, zoals zij zelf stelt, geen sociaal netwerk zou hebben in [woonplaats] en wel in [plaats] , acht de rechtbank niet doorslaggevend. Datzelfde geldt voor het argument van de vrouw dat zij niet in de nabijheid van de man wil wonen vanwege een onveilige situatie tussen haar en de man. De vrouw is er gedurende het huwelijk kennelijk in geslaagd om haar netwerk in [plaats] te onderhouden en de rechtbank ziet niet in waarom dat anders zou zijn als zij zich in (de omgeving van) [woonplaats] zou blijven vestigen. Van een structureel onveilige situatie is de rechtbank niet gebleken. Voor zover de verstandhouding tussen partijen nog dermate verstoord zou zijn of door de vrouw zo ervaren wordt, zou daar eventueel met hulpverlening nog verandering in kunnen worden gebracht. Daarnaast is enige afstand tussen de woningen van partijen geen belemmering om tot een gelijkwaardige zorgverdeling te komen, te meer nu beide partijen hebben aangegeven flexibel te zijn, hun werktijden en werkplekken in aanmerking genomen. De wens van de vrouw om dichter in de buurt van haar andere kinderen te wonen en de oude gezinssituatie te herstellen, is invoelbaar maar de rechtbank is er niet van overtuigd dat dit realistisch is en met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ook zal gaan gebeuren. De andere kinderen van de vrouw hebben een leeftijd bereikt waarop zij steeds meer hun eigen gang gaan, zij wonen allebei inmiddels al voor langere tijd bij hun vader en niet is gebleken dat dit plan als zodanig is besproken met alle betrokkenen. Verder volgt de rechtbank het standpunt van de raad dat het in het belang van [minderjarige 1] is om binnen alle veranderingen voor hem nu het minst ingrijpende te kiezen. De rechtbank acht zich overigens voldoende geïnformeerd, gelet op hetgeen is overwogen, om een beslissing te nemen en ziet in een onderzoek door de raad naar welke ouder tijdens de samenleving de grootste rol heeft vervuld / met welke ouder [minderjarige 1] het meest vertrouwd was/is, geen toegevoegde waarde. De (opvoed)situatie wordt na de scheiding nu eenmaal anders en sindsdien is de gelijkwaardige verdeling van de zorg, behoudens de reisbewegingen, volgens beide ouders goed verlopen. Uiteraard kunnen partijen, indien zij willen werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie en samenwerking zoals hierna nog zal worden overwogen, zich tot professionele hulpverlening wenden. Alles overziend acht de rechtbank voor [minderjarige 1] dan het minst ingrijpend om in [woonplaats] te blijven wonen zodat hij, naast voorlopige continuering van de huidige zorgregeling, ook naar zijn huidige school, vriendjes en buitenschoolse activiteiten kan blijven gaan.
4.12.
Nu de vrouw geen toestemming krijgt om met [minderjarige 1] naar [plaats] te verhuizen, heeft zij geen belang meer bij haar verzoek om [minderjarige 1] in te mogen schrijven op [basisschool] . De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Hoofdverblijf, zorgregeling en aanhechten ouderschapsplan
4.13.
De vrouw heeft een verzoek gedaan tot wijziging van de zorgregeling waarbij zij er vanuit gaat dat [minderjarige 1] naar [plaats] verhuist. Dat is niet het geval. Dit verzoek wordt afgewezen. De vrouw heeft geen subsidiair verzoek gedaan voor een (andere) zorgregeling op het moment dat [minderjarige 1] niet naar [plaats] zal gaan verhuizen.
De man heeft verzocht de regeling die in het ouderschapsplan is opgenomen over te nemen in de beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling is evenwel gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de zorgregeling die in het ouderschapsplan is opgenomen niet (langer) in het belang van [minderjarige 1] is. Het vele heen- en weerreizen is te onrustig. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man om (de zorgregeling uit) het ouderschapsplan in de beschikking op te nemen c.q. het ouderschapsplan aan te hechten afwijzen.
Het is nu aan partijen om zelf – al dan niet met hulp van hun advocaten danwel hulpverlening – tot overeenstemming te komen over een mogelijke nieuwe zorgregeling. Daarbij geeft de rechtbank partijen mee dat – hoe de verdeling van de zorg tijdens het huwelijk verder ook was – [minderjarige 1] inmiddels gewend is aan een gelijkwaardige verzorging door beide ouders en dat de mogelijke nieuwe zorgregeling daarbij zoveel als mogelijk moet aansluiten. Zolang er geen andersluidende afspraken zijn gemaakt heeft de huidige zorgregeling te gelden. Waar het hoofdverblijf van [minderjarige 1] wordt bepaald, hangt (ook) af van de mogelijke nieuwe zorgregeling, waar in het algemeen het zwaartepunt van zijn (sociale) leven is en mogelijk ook financiële aspecten. Daarbij geeft de rechtbank partijen mee dat indien de zorg gelijkwaardig wordt verdeeld, partijen mogelijk kunnen volstaan met een afspraak over in welke gemeente [minderjarige 1] ingeschreven zal staan. De over en weer gedane verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf worden daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2013 in de [gemeente 2] , nu [gemeente 1] , met elkaar gehuwd;
5.2
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Haerkens-Wouters, mr. Oomes en mr. Jurkovich, rechters, en in tegenwoordigheid van mr. Mandemakers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.