ECLI:NL:RBZWB:2024:6067

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
409849
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, verdeling en verrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2012 in de gemeente Heusden met elkaar zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.J. van Uitert, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. van Meeteren, hebben een minderjarig kind, geboren in 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en heeft de echtscheiding uitgesproken. De vrouw heeft verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij haar te bepalen en om een onderhoudsbijdrage van de man van € 500 per maand. De man heeft verzocht om een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken en om de verdeling van de gemeenschappelijke goederen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juli 2024 zijn partijen het eens geworden over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de man en het kind eenmaal per twee weken contact hebben. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot echtscheiding en bepaling van het hoofdverblijf van het kind toegewezen, evenals de verzoeken van de man met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft ook de hoogte van de kinderbijdrage vastgesteld op € 106,50 per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de gemeenschappelijke goederen gelast, waarbij de onroerende zaken verkocht moeten worden en de inboedels in onderling overleg verdeeld worden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/409849 FA RK 23-2421 en C/02/416518 FA RK 23-5625
datum uitspraak: 31 juli 2024
beschikking betreffende echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.M.J. van Uitert,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I. van Meeteren (voorheen mr. A.C.M. van Gool).
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 24 mei 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 2 augustus 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het op 3 oktober 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek, tevens aanvullend verzoek met bijlagen;
- het op 28 november ontvangen verweer op het aanvullend verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Van Uitert van 27 juni 2024 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Van Meeteren van 4 juli 2024 met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 16 juli 2024. Bij die gelegenheid waren partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2012 in de gemeente Heusden met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen;
- uit hun huwelijk is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, hierna ook te noemen: [minderjarige] ;
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat de minderjarige haar hoofdverblijf zal hebben bij haar;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 500,= per maand;
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
3.2.
De man verzoekt nu, samengevat,
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in die zin dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact eenmaal per twee weken van maandag uit school tot dinsdag naar school, alsmede de laatste drie weken van de zomervakantie en gedurende de helft van de feestdagen;
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

4.De beoordeling

Echtscheiding en hoofdverblijf
4.1.
De verzoeken tot
- echtscheiding;
- bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw;
zijn op de wet gegrond en niet weersproken en zullen worden toegewezen.
Regeling zorg- en opvoedingstaken
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De man en de minderjarige zijn gerechtigd tot contact met elkaar eenmaal per twee weken van maandag uit school tot dinsdag naar school. Ten aanzien van de zomervakantie zijn partijen het erover eens dat deze jaarlijks verdeeld zal worden in blokken van twee aaneengesloten weken en een losse week. Deze verdeling zullen partijen ieder jaar voor 1 april vaststellen. De feestdagen zullen partijen in onderling overleg bij helfte verdelen. Ook hebben partijen afgesproken dat de minderjarige op de verjaardag van de vrouw bij de vrouw verblijft en op de verjaardag van de man bij de man verblijft.
Kinderalimentatie
4.3.
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte
4.4.
Voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van partijen. De rechtbank gaat voor de bepaling van dat gezinsinkomen uit van de inkomens van partijen in 2022, nu zij het erover eens zijn dat dit het laatste volledige jaar voor het uiteengaan van partijen was.
4.5.
Tussen partijen is de hoogte van het NBGI in geschil. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van het inkomen volgens de aangifte inkomstenbelasting over 2022. Dat leidt volgens de man tot een NBGI van € 2.340,= per maand (productie 7). De vrouw heeft een overzicht gemaakt van de inkomsten waarvan partijen in 2022 geleefd hebben (productie 13). Naast het inkomen volgens de aangifte inkomstenbelasting 2022 hebben partijen onder andere ook geleefd van spaargeld en huurinkomsten, dat volgens de vrouw leidt tot een NBGI van meer dan € 6.000,= per maand.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling het door de vrouw opgestelde overzicht niet betwist; hij heeft enkel aangevoerd dat de bedragen niet onderbouwd zijn met bankafschriften. De man heeft in dit kader desgevraagd nog aangegeven dat de vrouw de volledige administratie deed gedurende het huwelijk en dat hij zich daar in het geheel niet mee bezig hield. De man heeft de stelling van de vrouw, gelet op het gespecificeerde overzicht van de vrouw en de toelichting die de vrouw tijdens de mondelinge behandeling op dit overzicht heeft gegeven, onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht het overleggen van de onderliggende bankafschriften niet nodig, nu het overzicht van de vrouw voldoende gespecificeerd is. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het door de vrouw als productie 13 overgelegde overzicht als uitgangspunt neemt voor het bepalen van het NBGI van partijen in 2022, behalve ten aanzien van de post ‘verschil eigen vermogen (jaarrekening 22)’. De vrouw heeft dit onderdeel gepresenteerd als het verschil in het eigen vermogen volgens de jaarrekening 2022 van hun onderneming, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat er slechts een bedrag van € 5.820,= voor privé doeleinden is onttrokken aan de onderneming.
De rechtbank neemt daarom de volgende bedragen in aanmerking:
  • Privé ABN € 47.749,35 (netto);
  • Privé Rabo € 11.400,00 (netto);
  • Privé onttrekkingen € 5.820,00 (netto);
  • Salaris vrouw € 15.213,00 (bruto);
4.6.
De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen ten aanzien van het bruto inkomen van de vrouw (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. De overige netto bedragen, in totaal € 64.969,=, is opgenomen onder de post netto inkomen (119a). Het NBGI van partijen, nu het netto inkomen van de man is opgenomen in de post ‘privé ABN’, ten tijde van de samenleving komt dan op € 6.607,= per maand.
4.7.
Dit NBGI, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, levert volgens de ‘Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ een behoefte van de minderjarige op van € 815,= per maand in 2022. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt die behoefte nu € 895,= per maand.
Aandeel in behoefte
4.8.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de minderjarige becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig netto besteedbaar inkomen (NBI), waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht vrouw
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat het huidige inkomen van de vrouw € 37.917,= op jaarbasis bedraagt, dit is inclusief 8% vakantiegeld, een eindejaarsuitkering en de ingehouden pensioenpremies. De rechtbank neemt de door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling overgelegde berekening daarom als uitgangspunt nu deze verder niet is weersproken. De draagkracht van de vrouw bedraagt alsdan, volgens de formule, € 744,= per maand.
Draagkracht man
4.10.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn te verwachten beschikbare winst uit onderneming € 23.000,= op jaarbasis bedraagt. De vrouw heeft dit betwist en gesteld dat de man in staat moet worden geacht minimaal hetzelfde inkomen te verdienen als zij.
4.11.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard er bekend mee te zijn dat de man in het verleden een motorongeluk heeft gehad en dat daardoor de functie van zijn rechterarm zeer beperkt is. Uit de processtukken volgt dat de man een WIA-uitkering ontvangt. Volgens productie 6 van de man bedroeg deze uitkering in 2023 € 24.177,= op jaarbasis. Momenteel werkt de man drie dagen per week à acht uur per dag als zelfstandig werkend kok voor [bedrijf] te [plaats 1] . Volgens de overeenkomst van opdracht bedraagt zijn tarief € 40,= per uur. De rechtbank acht het standpunt van de vrouw, inzake een zelfde verdiencapaciteit voor hen beiden, niet reëel gelet op het opleidingsniveau dat zij nu, na omscholing, heeft. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om uit te gaan van het standpunt van de man, waarbij hij enkel aansluiting heeft gezocht bij de hoogte van zijn WIA-uitkering en niet inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel uren hij in staat is op jaarbasis te werken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man onweersproken gesteld nu niet in staat te zijn fulltime te werken, maar blijkbaar is de man wel in staat periodes van drie dagen per week te werken zoals hij nu bij [bedrijf] op projectbasis doet. Gelet op het voorgaande, mag van de man in alle redelijkheid verwacht worden dat hij op jaarbasis gedurende een periode van dertig weken drie dagen per week werkt. De rechtbank neemt daarom een winst uit onderneming in aanmerking van € 28.800,= op jaarbasis. Nu dit bedrag hoger is dan zijn WIA-uitkering, houdt de rechtbank daarnaast geen rekening met uitkeringsbedragen nu voldoende aannemelijk is dat het inkomen verrekend wordt met/in mindering wordt gebracht op de WIA-uitkering.
4.12.
De rechtbank houdt rekening met de mkb-winstvrijstelling. Geen rekening wordt gehouden met de zelfstandigenaftrek, nu de man niet voldoet aan het vereiste urencriterium van 1.225 uren per jaar (artikel 3.6 in verbinding met artikel 3.74 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001). Verder houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Daarnaast is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 2.238,= per maand.
4.13.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 208,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.14.
De verdeling van de kosten van de kinderen over de onderhoudsplichtigen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 208 / € 952 x € 895 = € 196,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 744 / € 952 x € 895 = € 699,=
Zorgkorting
4.15.
Gelet op de huidige zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om een zorgkorting van 10% te hanteren. Er is namelijk geen sprake van een vakantieverdeling bij helfte, maar van drie weken in de zomervakantie en daarnaast is de reguliere zorgregeling in tijd ook vrij beperkt. Nu de behoefte van de minderjarige € 895,= bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 89,50.
Bijdrage
4.16.
Het aandeel van de man wordt verminderd met het bedrag aan zorgkorting, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 106,50 per maand.
Berekeningen
4.17.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt van het NBGI van partijen en de draagkracht van de man. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Gelasten wijze van verdelen van de ontbonden huwelijksgemeenschap
Huwelijksgoederenregime
4.18.
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze (ontbonden) gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen. Als peildatum voor het bepalen van de omvang en samenstelling van de gemeenschap zijn partijen het erover eens dat uitgegaan wordt van 1 maart 2023.
4.19.
Ten aanzien van de peildatum voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen, overweegt de rechtbank dat uitgangspunt is dat het moment waarop de verdeling plaatsvindt, heeft te gelden als peildatum voor de waardering. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien partijen een andere datum zijn overeengekomen, of indien de rechter meent dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid hiervan dient te worden afgeweken.
Omvang en samenstelling gemeenschap
4.20.
Volgens de opgave van partijen in de stukken en na bespreking tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat op de peildatum de volgende bestanddelen tot de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen behoorden:
de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] [woonplaats] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij de Rabobank;
de onroerende zaak gelegen aan [adres 2] [woonplaats] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij Florius met [kenmerk] ;
de inboedels;
een personenauto van het merk Suzuki, type Swift, met [kenteken 1] ;
en Volkwagen bus, met [kenteken 2] ;
de boot met gasinstallatie van het merk Correct Craft Ski Nautique;
de trailer behorende bij de boot;
een pannenkoekencarroussel;
de tot de vennootschap onder firma ( [restaurant] ) behorende activa en passiva;
liquide middelen.
De onroerende zaken te [woonplaats] , sub a. en b.
4.21.
De rechtbank zal bepalen dat beide onroerende zaken moeten worden verkocht. De vrouw wil namelijk geen van beide woningen overnemen en de man heeft desgevraagd in het geheel geen onderbouwd antwoord gegeven op de vraag of hij in staat is de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] over te nemen. De woning aan de [adres 2] te [woonplaats] staat reeds gedurende langere periode te koop en beide partijen verlenen volledige medewerking aan deze verkoop.
Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de [adres 1] te [woonplaats] , zoals weergegeven onder de randnummers 15 tot en met 18 van haar verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens aanvullend verzoek, zal worden toegewezen. De rechtbank heeft er immers onvoldoende vertrouwen in, gelet op de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat de man met voldoende voortvarendheid zijn medewerking zal verlenen aan de verkoop van deze woning.
4.22.
Het voorgaande houdt in dat voor de verkoop van de [adres 1] te [woonplaats] , de man binnen een week na dagtekening van de onderhavige beschikking zijn medewerking dient te verlenen aan het verstrekken van de verkoopopdracht tot bemiddeling aan [makelaar] , gevestigd aan [adres 3] te [plaats 2] , door ondertekening van de opdrachtovereenkomst, waarbij de adviezen van de makelaar bindend zijn voor beide partijen, waaronder adviezen over de presentatie van de woning aan potentiële kopers, de vraagprijs, de laatprijs, het accepteren van biedingen, tussentijdse prijswijzigingen, de oplevertermijn en dergelijke, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 250,= per dag voor elke dag dat de man zijn medewerking weigert. Zodra de woning te koop staat, dient de man de woning open te stellen voor bezichtigingen van de makelaar met potentiële kopers zulks op straffe van een dwangsom van € 250,= per dag voor iedere dag dat de man zijn medewerking weigert. Zodra partijen op advies van de makelaar een bod hebben geaccepteerd, dient de man zijn medewerking te verlenen aan het ondertekenen van de koopovereenkomst, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,= per dag voor iedere dag dat de man zijn medewerking weigert. De man dient voorts zijn medewerking te verlenen aan de goederenrechtelijke levering van de woning en bijbehoren, zoals kadastraal bekend, aan de kopers bij de notaris en alles wat daartoe nodig is, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,= per dag voor iedere dag dat de man zijn medewerking weigert. De rechtbank maximeert de dwangsommen in zijn totaliteit op € 15.000,=.
4.23.
Het verzoek van de vrouw om haar te machtigen om de woning te verkopen indien de man niet meewerkt aan verkoop van de woning (randnummer 19 van het verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens aanvullend verzoek) wijst de rechtbank af, nu eerst bezien moet worden of de dwangsommen voldoende prikkel zijn voor de man om mee te werken aan de verkoop van de woning(en).
4.24.
De overwaarde van de woningen moet worden berekend door op de uiteindelijke verkoopopbrengst van de woning de restschuld van de hypothecaire lening op de datum van overdracht en levering van de woning in mindering te brengen, alsmede de kosten gemoeid met de verkoop van de woning, zijnde de makelaarskosten en eventuele andere verkoopkosten. Hetgeen resteert dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.
De inboedels, sub c.
4.25.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat zij in onderling overleg de inboedels zullen verdelen, eventueel met hulp van beide advocaten. De man zal met het oog op het overleg dat ze samen zullen voeren binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking met een tegenvoorstel komen op het voorstel van de vrouw (productie 9). Geconstateerd is dat niet tot de inboedel behoren de pannenkoekencarroussel, de boot met gasinstallatie en de trailer.
De auto’s, sub d. en e.
4.26.
Partijen zijn het erover eens dat de Suzuki Swift aan de vrouw wordt toebedeeld en de Volkswagen bus aan de man wordt toebedeeld, zonder nadere verrekening. Nu er reeds verdeeld is, is er geen beslissing meer nodig van de rechtbank op dit punt.
De boot met gasinstallatie sub f. en de trailer sub g.
4.27.
Partijen zijn het erover eens dat de trailer behorende bij de boot aan de man kan worden toebedeeld. Partijen zijn het ook eens over een waarde van € 750,=. De man dient aan de vrouw wegens overbedeling te voldoen een bedrag van € 375,=.
4.28.
Partijen zijn het er ook over eens dat de boot aan de man kan worden toebedeeld. Partijen verschillen echter van mening over de waarde van de boot. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man de huidige waarde van de boot van € 4.500,=, tegenover de betwisting van de vrouw, voldoende onderbouwd. De boot is bijna 30 jaar oud en langdurig tijdens het huwelijk gebruikt. Vaststaat dat er een defect aan de motor is, wat niet meer gerepareerd kan worden (productie 4 en 9 van de man). Dat de man volgens de vrouw verantwoordelijk is voor deze schade, omdat de man sinds de feitelijke scheiding de boot heeft gebruikt, staat in het geheel niet vast. Indien partijen nog hadden samengeleefd was deze schade ook opgetreden, gelet op de aard van de schade. Het voorgaande houdt in dat de man aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 2.250,= moet voldoen.
De pannenkoekencarroussel, sub h.
4.29.
Partijen zijn het erover eens dat de pannenkoekencarroussel aan de man kan worden toebedeeld. Partijen zijn het ook eens over een waarde van € 5.000,=. De man dient aan de vrouw te voldoen wegens overbedeling een bedrag van € 2.500,=.
Activa en passiva van de vennootschap onder firma ( [restaurant] ), sub i.
4.30.
Partijen zijn het erover eens dat de vennootschap geliquideerd wordt. De boekhouder dient hiertoe een slotbalans op te stellen. Partijen hebben afgesproken dat ieder van hen binnen twee maanden na de datum van deze beschikking de daarvoor benodigde stukken bij de boekhouder zal aanleveren.
Liquide middelen, sub j.
4.31.
De liquide middelen zijn reeds verdeeld tussen partijen, zodat er geen beslissing meer nodig is van de rechtbank op dit punt.
Verrekenposten
IB/PVV 2022
4.32.
Partijen zijn het erover eens dat de man in dit kader € 2.294,= aan de vrouw zal betalen.
Kindgebonden budget
4.33.
Partijen zijn het erover eens dat de man over de jaren 2021 en 2022 nog een bedrag van € 1.464,= aan de vrouw zal betalen.
Lasten onroerend goed
4.34.
Partijen zijn het erover eens dat over de afgelopen periode over en weer geen verrekeningen plaats zullen vinden. Met betrekking tot het verschil in energielasten zijn er ook geen vorderingen over en weer tot het moment van verkoop van de woning. Na verkoop van één van de twee woningen betaalt degene die in de andere woning woont alle lasten van die woning. Indien geen van beide partijen in de andere woning gaat wonen, dan worden de lasten van deze woning door partijen bij helfte gedeeld. Indien de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] als laatste wordt verkocht, dan zullen beide partijen de helft van de aflossing van de hypothecaire schuld betalen. Indien er bij één van beide partijen geen financiële ruimte bestaat om de aflossing op de hypothecaire schuld te voldoen, zal de andere partij de gehele aflossing voldoen. Voor de partij die niet aflost op de hypothecaire schuld, zal de hoogte van zijn deel van de hypothecaire schuld op dat moment bevroren worden. Er bestaat voor deze partij dan geen recht meer om te delen in de helft van de volledige overwaarde, aangezien vanuit het vermogen van één van partijen dan meer is afgelost op de hypothecaire schuld.
4.35.
De rechtbank zal de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap gelasten op de wijze zoals hiervoor is weergegeven.
Proceskosten
4.36.
Gelet op de relatie van partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2012 in de gemeente Heusden met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per veertien dagen van maandagmiddag uit school tot dinsdagochtend naar school, op de verjaardag van de man en gedurende de helft van feestdagen en drie weken van de zomervakantie, nader in onderling overleg door partijen te regelen, een en ander met inachtneming van hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.2. is overwogen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 106,50 (honderdzes euro en vijftig eurocent) per maand;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.20. tot en met 4.25., 4.27. tot en met 4.30., 4.32. en 4.33.;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, en, in tegenwoordigheid van mr. Mandemakers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.