ECLI:NL:RBZWB:2024:610

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de toekenning van tegemoetkoming in planschade door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat inzake de toekenning van tegemoetkoming in planschade beoordeeld. Eiser, wonende in [plaats 1], had een aanvraag ingediend voor tegemoetkoming in planschade naar aanleiding van de aanleg van een nieuwe 380 kV-verbinding nabij zijn woning. De minister had op 19 december 2022 een tegemoetkoming van € 8.100,- toegekend, waartegen eiser bezwaar maakte. De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn partner aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de minister en de derde-partij [b.v.]. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de tegemoetkoming heeft vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank overweegt dat de minister de peildatum van 17 januari 2017, de datum van inwerkingtreding van het rijksinpassingsplan, correct heeft gehanteerd. Eiser had betoogd dat de peildatum eerder had moeten zijn, maar de rechtbank volgt de minister in zijn beoordeling. De rechtbank oordeelt ook dat het normaal maatschappelijk risico door de minister op 3% is vastgesteld, wat voldoende gemotiveerd is. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3427 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en

De minister van Economische Zaken en Klimaat, de minister.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [b.v.] uit Arnhem ( [b.v.] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 10 mei 2023 inzake de toekenning van tegemoetkoming in planschade.
1.2
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn partner, namens de minister [naam 1] en [naam 2] en namens [b.v.] [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de tegemoetkoming in planschade. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4.1
Bij besluit van 4 november 2016 is het “ [rijksinpassingsplan] ” (hierna: rijksinpassingsplan) vastgesteld. Het rijksinpassingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe 380 kV-verbinding tussen [plaats 2] en [plaats 3] . Het Rijksinpassingsplan is op 17 januari 2017 in werking getreden.
4.2
De hoogspanningsverbinding is aangelegd. [b.v.] is de initiatiefnemer van de verbinding. Zij is op grond van een planschadeovereenkomst gehouden om eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade te vergoeden.
4.3
Eiser heeft op 19 mei 2022 een aanvraag ingediend bij het college van de gemeente Borsele tot tegemoetkoming in planschade naar aanleiding van de realisatie van een nieuwe 380 kV-verbinding nabij zijn woning. De gemeente Borsele heeft de aanvraag doorgezonden naar de minister.
4.4
[bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) heeft de aanvraag tot tegemoetkoming in planschade op 17 november 2022 beoordeeld. [bedrijf] heeft geadviseerd om een tegemoetkoming in planschade toe te kennen tot een bedrag van € 8.000,-.
4.5
De minister heeft met het besluit van 19 december 2022 een tegemoetkoming in de planschade toegekend van € 8.100,-.
4.6
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 19 januari 2023.
4.7
De minister heeft met het bestreden besluit he bezwaar ongegrond verklaard.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Het overgangsrecht uit de Invoeringswet Omgevingswet bevat zowel in artikel 4.3 als in artikel 4.19, derde lid bepalingen over de toepasselijkheid van het oude recht bij planschadeverzoeken. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat artikel 4.19, derde lid prevaleert boven artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet. Gelet daarop blijft het oude recht hier van toepassing tot de toegewezen schadevergoeding volledig is uitbetaald.
Zienswijze
6.1
Eiser heeft betoogd dat hem ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden om te reageren op het concept-rapport van [bedrijf] .
6.2
Op grond van artikel 8 van de Beleidsregel advisering planschadeverzoeken (hierna: Beleidsregel) van de minister dienen de aanvrager, het betrokken bestuursorgaan en de belanghebbenden binnen vier weken na de toezending van het concept van het advies hierop schriftelijk te kunnen reageren.
6.3
De minister heeft het concept verzonden naar twee e-mailadressen. Dit betrof het e-mailadres van eiser en het e-mailadres van de gemachtigde die eiser destijds bijstond. In het e-mailadres van eiser is een spelfout gemaakt en de gemachtigde zou eiser enkel bijstaan bij het verzenden van de aanvraag. Om die reden heeft het concept eiser niet bereikt. De rechtbank is van oordeel dat bestreden besluit in zoverre in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
6.4
De rechtbank zal aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiser door het gebrek is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser voldoende in de gelegenheid is geweest om in de bezwaar- en beroepsprocedure zijn gronden kenbaar te maken.
Planologische vergelijking
7 Het bestemmingsplan ‘ [plan 1] ’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Borsele bij besluit van 26 juni 2007. De woning van eiser is daarin aangeduid als ‘Agrarisch gebied met maximale flexibiliteit’. Het bestemmingsplan ‘ [plan 2] ’ is op 25 mei 2018 in werking getreden. [bedrijf] heeft een vergelijking gemaakt tussen het oude planologische regime en het nieuwe planologische regime. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden. [bedrijf] heeft geconcludeerd dat de woning is gelegen buiten de magneetveldzone van de hoogspanningsverbinding. Om die reden zijn gezondheidsrisico’s niet te verwachten en zullen daarom niet tot een planologisch nadeel leiden. Het Rijksinpassingsplan heeft voor de woning van aanvrager een verminderende situeringswaarde tot gevolg. Aanvrager komt in een planologisch nadeligere positie te verkeren. Door een toename van bouwmogelijkheden is sprake van verdergaande visuele hinder, horizonvervuiling, een aantasting van het karakter van de omgeving met een verminderde situering van de woning van aanvrager tot gevolg. Bovendien leidt de planologische wijziging onder omstandigheden tot een toename van geluid in de vorm van windfluiten en/of knisperen. [bedrijf] kwalificeert dit als middelzware planschade.
Peildatum en hoogte waardedaling
8.1
Eiser heeft betoogd dat een andere peildatum gehanteerd moet worden voor het vaststellen van de schade. De start van de aanleg van de hoogspanningsverbindingen moet als peildatum genomen worden. De waarde van de woning is met terugwerkende kracht vastgesteld op € 400.000,-. Op 31 januari 2023 heeft een opname plaatsgevonden ten behoeve van een waardebepaling, waarbij de marktwaarde is vastgesteld op € 690.000,-. Bij eventuele verkoop van de woning werkt de negatieve invloed als een hefboom tussen de waardebepaling peildatum en de datum van de opname van de schade, omdat dit proces een tijdsvenster kent van vijf jaar.
8.2
De minister heeft betoogd dat de inwerkingtreding van het plan moet worden genomen als peildatum.
8.3
Bij de beoordeling van een planschadeverzoek moet volgens vaste rechtspraak als peildatum het moment waarop de planologische wijziging in werking is getreden, worden gebruikt. Het Rijksinpassingsplan is op 17 januari 2017 in werking getreden. De minister is daarmee terecht uitgegaan van de peildatum 17 januari 2017.
8.4
Dat de woning in 2023 is getaxeerd op € 690.000,-, betekent niet dat de minister niet uit kon gaan van de juistheid van de taxatie die is uitgevoerd door [bedrijf] . Uit de vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij een planschadetaxatie de maximale invulling van het desbetreffende planologische regime en niet de feitelijke situatie bepalend is. [1] Uit het taxatierapport volgt niet dat rekening is gehouden met de maximale invulling van het desbetreffende planologische regime. Er is enkel een marktwaarde berekend aan de hand van de woningmarkt per 2023 en de verkochte panden.
Normaal maatschappelijk risico
9.1
Eiser is van mening dat het normaal maatschappelijk risico vastgesteld had moeten worden op 2%. Toen eiser de woning kocht was niet bekend dat er een hoogspanningsverbinding zou komen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat de hoogspanningsverbinding die reeds aanwezig was, zal worden geamoveerd.
9.2
De minister heeft gesteld dat voorzienbaarheid ten tijde van de aankoop van de woning niet aan eiser is tegengeworpen.
9.3
De rechtbank is allereest van oordeel dat in het rapport van [bedrijf] is opgenomen dat de nieuwe planologische situatie voor eiser ten tijde van de eigendomsverwerving niet als voorzienbaar en bekend kon worden verondersteld. Bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming in planschade is dus geen rekening gehouden met voorzienbaarheid van de planologische ontwikkeling.
9.4
De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan is. Daarbij komt het bestuursorgaan beoordelingsruimte toe. Het bestuursorgaan dient deze vaststelling naar behoren te motiveren. Daarbij geldt dat naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage dan de wettelijke ondergrens van 2% als normaal maatschappelijk risico hanteert, zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechter deze motivering en kan hij, indien de gegeven motivering niet volstaat, de omvang van het normale maatschappelijke risico zelf vaststellen door in een concreet geval zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is.
9.5
De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet volgens de Afdeling worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Voor het antwoord op de vraag of schade binnen het normale maatschappelijke risico valt, is onder meer van belang of de desbetreffende planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. De omstandigheid dat een bepaalde planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling is aan te merken, betekent op zichzelf nog niet dat deze planologische ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. Of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling, wordt namelijk los van de omstandigheden van het geval beoordeeld. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past. [3]
9.6
De Afdeling heeft in haar rechtspraak ook handvatten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de drempel. [4] Indien de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan een drempel van 5 procent van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4 procent in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3 procent in beginsel aangewezen. Indien slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of indien aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2 procent aangewezen.
9.7
De minister heeft het normaal maatschappelijk risico vastgesteld op 3%, omdat in het gebied al meerdere hoogspanningsverbindingen aanwezig zijn en het in lijn met de huidige energietransitie ligt dat in het gebied meerdere hoogspanningsverbindingen gerealiseerd zouden worden. De ontwikkeling is passend binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. Hoewel de afstand van de woning tot de planologische ontwikkeling niet van belang is in het kader van het normaal maatschappelijk risico, is dit toch meegewogen. De omvang van het nadeel is middelzwaar en de bijbehorende waardebepaling ligt boven het forfait van 2%, omdat de ontwikkeling naar zijn aard ingrijpend is. Gelet hierop heeft de minister het normaal maatschappelijk risico vastgesteld op 3%. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat de hoogspanningsverbinding die al aanwezig was, zal worden vervangen door deze hoogspanningsverbinding. De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat het normaal maatschappelijk risico hier 3% is.

Conclusie en gevolgen

9 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de tegemoetkoming in planschade heeft kunnen vaststellen op € 8.100,-. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 26 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet ruimtelijke ordening (Wro)
Artikel 6.1 van de Wro
1. Burgemeester en wethouders kunnen degene die in de vorm van inkomstenderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheerverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
[…]
Artikel 6.2 van de Wro
1. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.
2. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
a. van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°.van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°.van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.
Artikel 6.3 van de Wro
Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
b. de mogelijkheden van de aanvrager om de schade voorkomen of te beperken.
Artikel 6.6, tweede lid, van de Wro
Indien Onze Minister met toepassing van artikel 3.28, eerste lid, een inpassingsplan vaststelt, of een omgevingsvergunning verleent voor een project van nationaal belang waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, treedt hij voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling getelde regels in plaats van burgemeester en wethouders.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1780.
2.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:403.
3.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402.
4.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402.