ECLI:NL:RBZWB:2024:6136

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
C/02/411365 / HA ZA 23-367 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van conventie wegens faillissement en beoordeling van reconventionele vordering in aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een maatschap en een aannemer, [naam 1]. De maatschap had een overeenkomst gesloten met [naam 1] voor de levering en installatie van een zonnestroominstallatie. De aannemer heeft echter zijn werkzaamheden deels gestaakt en de maatschap heeft de overeenkomst ontbonden, wat door de aannemer werd betwist. De rechtbank oordeelde dat de ontbinding onterecht was, omdat niet was komen vast te staan dat de aannemer tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank stelde vast dat de maatschap in schuldeisersverzuim verkeerde door de werkzaamheden van de aannemer stil te leggen. Hierdoor was de ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd. De rechtbank oordeelde dat de maatschap de volledige aanneemsom moest betalen, verminderd met reeds betaalde bedragen en besparingen voor de aannemer. De reconventionele vordering van de curator, die de belangen van de failliete aannemer vertegenwoordigde, werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de maatschap € 386.771,76 aan de curator moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De procedure in conventie werd geschorst wegens het faillissement van [naam 1].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/411365 / HA ZA 23-367
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
[maatschap],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna ook te noemen: ‘ [maatschap] ’,
advocaat: mr. A.C.F. Berkhof,
tegen
[naam 1]handelend onder de naam
[bedrijf 1],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
advocaat: mr. [curator] ,
MR. [curator] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam 1], kantoorhoudende in [plaats 3] ,
hierna ook te noemen: ‘de curator’,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. [curator] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens eis in reconventie met producties;
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waaraan de spreekaantekeningen van mr. Berkhof en mr. [curator] zijn gehecht.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 24 maart 2020 hebben partijen een overeenkomst van aanneming van werk gesloten (hierna ook: ‘de overeenkomst’). De overeenkomst heeft betrekking op het leveren en aanleggen door [naam 1] van een zonnestroominstallatie op de daken van gebouwen van [maatschap] . Partijen zijn (aanvullend) overeengekomen: “
plaatsing zal geschieden conform de door verzekeraar gestelde voorwaarden”.
2.2.
De aanneemsom bedraagt € 672.760,00 (inclusief btw). [maatschap] voldoet in totaal € 158.632,87.
2.3.
De werkzaamheden vangen op 11 mei 2020 aan.
2.4.
Op 18 juni 2020 stuurt [naam 1] een brief aan [maatschap] , waarin – voor zover relevant – het volgende is opgenomen:
“(…)
Wat wij bij de totstandkoming van de overeenkomst hebben besproken is het volgende:
Onze normale betalingsvoorwaarden zijn: 50 % bij opdrachtbevestiging en 50 % bij oplevering. Bij grotere projecten is het als volgt: 10% bij opdracht, 70% bij aanvang werkzaamheden en 20% bij oplevering.
Wat wij ten behoeve van jullie in afwijking van onze gangbare leverings- en betalingscondities zijn overeengekomen, is dat de betaling van de aanneemsom in dit geval plaatsvindt in 6 termijnen met betalingen rondom de leveringen, namelijk telkens 3 dagen voor een deellevering.
We hebben na het ondertekenen van de opdrachtbevestiging gesproken over de financiering die ik die dag wilde aanvragen bij mijn bank. [naam 2] reactie daarop was dat het niet nodig was want het geld hadden jullie liggen. Als ik geld nodig had, moest ik het zeggen. Ik heb daarom geen financiering aangevraagd.
(…)
De werkelijk tot dusver gemaakte kosten zijn namelijk:
(…)
Totaal bedrag € 257.313,48
(…)
Wanneer het verschil van € 137.313,48 is overgemaakt kan ik de volgende zending laten komen. Bij levering verwacht ik dan wel een volgende termijn. Dan kan er donderdag weer een zending komen. Hierbij verzoek en voor zover nodig sommeer ik jullie om dit bedrag uiterlijk vandaag, vrijdag 19 juni 2020, te voldoen op onze rekening. Voor het geval betaling van genoemd bedrag uitblijft, moet ik jullie helaas aansprakelijk stellen voor de gevolgen daarvan. (…)”
2.4.
[naam 1] staakt eind juni 2020 deels zijn werkzaamheden. Alleen de door [naam 1] ingeschakelde arbeidskrachten van [B.V.] monteren nadien nog reeds geleverde materialen bestemd voor [maatschap] .
2.5.
De heer [naam 3] van [bedrijf 2] (hierna: [naam 3] ) beoordeelt in opdracht van [maatschap] de door [naam 1] uitgevoerde werkzaamheden. In zijn e-mail van 6 juli 2020 concludeert [naam 3] – kort gezegd – dat de zonnepaneleninstallatie zoals die er op dat moment lag, niet door de inspectie van de verzekeraar van [maatschap] komt. [naam 3] heeft een aantal gebreken opgesomd en geadviseerd de werkzaamheden per direct stil te leggen en eerst te zorgen dat alle benodigde gegevens op papier worden vastgelegd, waaronder tekeningen en kabelberekeningen, zodat nadien wijzigingen kunnen worden aangebracht op hetgeen tot dan toe is gemonteerd.
2.6.
Op 21 juli 2020 vindt een laatste leverantie van materialen plaats. Nadien staakt [naam 1] de werkzaamheden.
2.7.
[naam 1] stuurt bij e-mail van 29 september 2020 aan [naam 3] een zogenoemd ‘legplan’. [naam 3] vraagt daarover bij e-mail van 30 september 2020 om nadere informatie. [maatschap] verzoekt [naam 1] bij e-mails van 2 en 9 oktober 2020 om te reageren op het verzoek van [naam 3] .
2.8.
Op 13 oktober 2020 stelt de heer [naam 4] van DAS Rechtsbijstand [naam 1] namens [maatschap] in gebreke en sommeert hem om binnen drie werkdagen een correct legplan te overleggen. [naam 4] kondigt aan dat als het legplan niet wordt overgelegd, de aanneemovereenkomst zal worden ontbonden.
2.9.
Partijen maken vervolgens een afspraak om met elkaar te overleggen. In zijn e-mail van 12 november 2020 geeft [naam 1] aan dat hij daarbij als agendapunt de betaling van zijn factuur wenst te bespreken.
2.10.
Nadien voeren partijen met elkaar overleg en vindt – op verzoek van [naam 3] – een zogeheten ‘flashtest’ plaats. Deze flashtest vindt op 30 november 2020 plaats en wordt uitgevoerd door SolarTester.
2.11.
Na de flashtest stuurt de heer [naam 4] op 3 december 2020 een e-mail aan [naam 1] waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:

U wordt dus bij deze verzocht om binnen nu en 3 werkdagen een plan aan te leveren, waarin u aangeeft op welke aansluitende werkdagen u voor 16-12-2020 de andere panelen van het dak gaat halen zodat deze daarna getest kunnen worden.”
2.12.
Vervolgens schrijft de heer [naam 4] , voor zover van belang, in zijn brief aan [naam 1] van 9 december 2020:
“(…)
Ik heb u op 03-12-2020 met bijgevoegde (aangetekende mail) gesommeerd om binnen 3 werkdagen na 03-12-2020 een plan aan te leveren voor van het dak halen van de resterende platen en het daarna testen van deze platen.
Een plan hiervoor is niet van u ontvangen.
Dit betekent dat u in verzuim bent. Cliënt ontbindt dan ook per heden de op 24-03-2020 met u gesloten overeenkomst. U hoeft dus niet meer te komen.(…)
2.13.
Op grond van een door de voorzieningenrechter verleend verlof doet [maatschap] op 13 juni 2023 conservatoir (derden-)beslag leggen op de bankrekeningen van [naam 1] bij ABN AMRO Bank N.V., ING Bank N.V. en Coöperatieve Rabobank U.A. Daarnaast doet [maatschap] beslag leggen op de aan [naam 1] toebehorende onroerende zaken te [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] , alsmede aan [adres 4] .
2.14.
Bij vonnis van 9 januari 2024 spreekt de rechtbank het faillissement uit van [naam 1] , met benoeming van mr. M.D.E. Leppens tot rechter-commissaris en met aanstelling van de curator als curator.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[maatschap] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat [naam 1] jegens [maatschap] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van de aan [naam 1] toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst;
II. [naam 1] veroordeelt aan [maatschap] € 588.406,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 dan wel vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. de zaak verwijst naar de schadestaatprocedure teneinde de schade van [maatschap] op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. [naam 1] veroordeelt aan [maatschap] € 4.717,03 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
V. [naam 1] veroordeelt in de kosten van de beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente na 15 dagen na betekening van dit vonnis;
VI. [naam 1] veroordeelt in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente na 15 dagen na betekening van dit vonnis.
in reconventie
3.2.
[naam 1] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [maatschap] veroordeelt aan [naam 1] € 386.771,76 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 mei 2020 tot de dag der algehele voldoening;
II. [maatschap] veroordeelt aan [naam 1] de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.708,86 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. voor recht verklaart dat [maatschap] jegens [naam 1] aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van de door [maatschap] onterecht gelegde beslagen, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
in conventie en in reconventie
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[naam 1] is gedurende het geding failliet verklaard. Dit betekent dat [maatschap] haar vordering ter verificatie bij de curator van [naam 1] dient aan te melden. De procedure in conventie is op grond van artikel 29 Faillissementswet (Fw) van rechtswege geschorst. De rechtbank zal thans niet tot beoordeling van de conventionele eis kunnen overgaan.
in reconventie
4.2.
[naam 1] stelt een reconventionele eis tegen [maatschap] in. De curator neemt deze procedure over. De rechtbank zal deze vordering hierna inhoudelijk beoordelen.
4.3.
De curator heeft aan zijn vordering – kort gezegd en voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat [maatschap] de aanneemovereenkomst tussen partijen onterecht (buitengerechtelijk) heeft ontbonden. [naam 1] is immers niet in de nakoming van de overeenkomst tekortgeschoten. Ook verkeerde [maatschap] in schuldeisersverzuim. [maatschap] verhinderde dat [naam 1] behoorlijk kon nakomen.
tekortkoming van [naam 1] ?
4.4.
[maatschap] heeft in zijn brief van 9 december 2020 aan de ontbinding van de aanneemovereenkomst ten grondslag gelegd dat sprake zou zijn van een wanprestatie aan de zijde van [naam 1] , omdat hij heeft nagelaten een legplan aan te leveren. Volgens de curator zijn partijen echter niet overeengekomen dat [naam 1] een (gewijzigd) legplan moest aanleveren. De rechtbank overweegt dat op de offerte op basis waarvan [naam 1] de werkzaamheden heeft uitgevoerd, zelfs niet staat dat hij een legplan moet aanleveren. Niet gesteld of gebleken is voorts dat een legplan nodig was om te voldoen aan de “
door verzekeraar gestelde voorwaarden”, zoals partijen (nader) zijn overeengekomen. Ook van een andere (nadere) overeenkomst waaruit de verplichting volgt voor [naam 1] om een (gewijzigd) legplan aan te leveren, is niet gebleken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [naam 1] niet verplicht was om een gewijzigd legplan aan te leveren en dat een dergelijke verbintenis van [naam 1] geen onderdeel was van de overeenkomst tussen partijen. Daarmee komt dus vast te staan dat [naam 1] op deze grond niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.5.
Voor zover [maatschap] zich op het standpunt stelt dat de ontbinding gerechtvaardigd is omdat [naam 1] de afgesproken opleverdatum van 10 juli 2020 niet heeft gehaald, geldt dat dit niet als grond voor de ontbinding is aangevoerd in de brief van 9 december 2020. Los daarvan betwist [naam 1] dat de datum van 10 juli 2020 als fatale opleverdatum is overeengekomen. Het is een nader tussen [maatschap] en [naam 1] tot stand gekomen streefdatum. De rechtbank stelt vast dat op de door [naam 1] en [maatschap] ondertekende offerte geen opleverdatum is vermeld, zodat niet van een fatale opleverdatum mag worden uitgegaan ook omdat nadien een dergelijke datum evenmin is overeengekomen. Daar komt nog bij dat [maatschap] de werkzaamheden van [naam 1] eind juni 2020 door tussenkomst van [naam 3] heeft doen stilleggen. Op grond van de overeenkomst was [naam 1] gehouden een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en dat aan [maatschap] op te leveren. [maatschap] heeft, door de werkzaamheden stil te (laten) leggen, [naam 1] de kans ontnomen om aan deze verplichting jegens [maatschap] te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat [maatschap] zich teveel met de door de aannemer uit te voeren werkzaamheden heeft bemoeid, waaronder ook valt het stilleggen van het werk door tussenkomst van [naam 3] . [maatschap] mag [naam 1] dan ook niet tegenwerpen dat [naam 1] het werk niet op 10 juli 2020 heeft kunnen opleveren. Dat heeft [maatschap] aan zich zelf te wijten. De kwestie of [naam 1] zijn werk al dan niet bevoegd heeft opgeschort en dat naar aanleiding hiervan [maatschap] in schuldeisersverzuim verkeert kan hierdoor onbesproken blijven.
geen ontbinding van overeenkomst
4.6.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat (i) aan de zijde van [naam 1] geen tekortkoming is vast te stellen en (ii) [maatschap] de overeenkomst dan ook niet mocht ontbinden. Dat heeft (tevens) tot gevolg dat het door [maatschap] gedane beroep op verrekening niet kan slagen. Immers, de (tegen)vordering van [maatschap] (waarvan in conventie betaling werd gevorderd) is een vordering tot schadevergoeding, waaraan ten grondslag een (vermeende) wanprestatie aan de zijde van [naam 1] wordt gelegd. Nu deze wanprestatie niet in rechte komt vast te staan (en de overeenkomst niet mocht worden ontbonden zodat [maatschap] ook geen ontbindingsschade kan hebben geleden), komt ook niet vast te staan dat sprake is van een (verrekenbare) vordering van [maatschap] op [naam 1] .
opzegging van de aanneming door [maatschap]
4.7.
De brief van 9 december 2020 van [maatschap] aan [naam 1] dient naar het oordeel van de rechtbank te worden uitgelegd als een opzegging als bedoeld in artikel 7:764 BW. Dit heeft tot gevolg dat tussen partijen dient te worden afgerekend overeenkomstig artikel 7:764 lid 2 BW. [maatschap] dient de volledige prijs (de aanneemsom) van € 672.760,00 (inclusief btw) te betalen, verminderd met het reeds door [maatschap] betaalde bedrag van € 158.632,87 en minus de besparingen die voor [naam 1] voortvloeien uit de niet-voltooiing van het werk. Volgens de curator resulteert dit in een bedrag van (nagenoeg) € 386.771,76 (inclusief btw) dat [maatschap] nog dient te voldoen. De curator heeft onderbouwd dat dit bedrag bestaat uit de daadwerkelijk door [naam 1] in verband met de aanneemovereenkomst gemaakte kosten, hetgeen door [maatschap] niet (gemotiveerd) is weersproken. De reconventionele vordering zal in zoverre dus worden toegewezen.
geen handelsrente maar wettelijke rente
4.8.
De curator vordert over het bedrag van € 386.771,76 tevens de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. Nu de geldvordering niet is gegrond op een handelsovereenkomst is geen wettelijke handelsrente verschuldigd maar ‘slechts’ de wettelijke rente. Deze rente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum waarop de eis in reconventie is ingesteld, te weten 22 november 2023.
bik
4.9.
De curator vordert buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 3.708,86. [maatschap] voert daartegen geen afzonderlijk verweer. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zodat dit het gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
wettelijke rente over bik
4.10.
Ook de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal als onbetwist worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van het instellen van de eis in reconventie (22 november 2023) en niet – zoals de curator vordert – de datum van dagvaarding.
de verklaring voor recht onrechtmatig beslag
4.11.
De door [maatschap] gelegde beslagen op de bankrekeningen en onroerende goederen zijn op grond van artikel 33 Fw van rechtswege vervallen. De vordering ten aanzien van het opheffen van die beslagen heeft de curator op deze grond ter zitting ingetrokken. De vordering voor wat betreft de verklaring voor recht dat [maatschap] jegens [naam 1] aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van de door [maatschap] onterecht gelegde beslagen, nader op te maken bij staat, wordt door de curator gehandhaafd.
4.12.
De rechtbank oordeelt thans niet over de conventionele vordering, zodat onzeker is of [maatschap] onrechtmatige beslagen heeft doen leggen. Zou enige onderdeel van de conventionele (geld-)vordering ondanks het voorstaande komen vast te staan mag niet worden geoordeeld dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd. Nu dit onderdeel van de vordering hiervan echter wel uitgaat, zal dit onderdeel hierna worden afgewezen.
proceskosten
4.5.
[maatschap] zal in het ongelijk worden gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2,00 punten × € 3.502,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
9.559,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verstaat dat het geding van rechtswege is geschorst;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [maatschap] om aan de curator te betalen een bedrag van € 386.771,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [maatschap] om aan de curator te betalen een bedrag van € 3.708,86 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2023 tot de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [maatschap] in de proceskosten van € 9.559,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [maatschap] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, al deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden indien en voor zover [maatschap] deze kosten alsdan onbetaald heeft gelaten;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.