In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de herroeping van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) betrokken is bij de zorg voor [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag en heeft een advocaat, mr. C.E.J.E. Kouijzer, ingeschakeld. De kinderrechter heeft de procedure op 13 augustus 2024 mondeling behandeld, waarbij zowel de moeder als een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten zijn, aangezien de moeder op 8 augustus 2024 in vrijheid is gesteld na haar arrestatie op 5 augustus 2024. De GI heeft echter zorgen geuit over de veiligheid van [minderjarige], onder andere omdat de moeder onder invloed van alcohol was tijdens haar arrestatie en [minderjarige] in een onveilige situatie zou zijn achtergelaten. De GI heeft verzocht om de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te handhaven, terwijl de advocaat van de moeder verzocht om deze te herroepen.
Na afweging van de argumenten van beide partijen heeft de kinderrechter geoordeeld dat de zorgen van de GI onvoldoende zijn onderbouwd en dat de moeder een laatste kans moet krijgen om haar verantwoordelijkheden te vervullen. De kinderrechter heeft daarom de spoedmachtiging herroepen met ingang van 17 augustus 2024 en het resterende deel van het verzoek afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de samenwerking tussen de moeder en de GI cruciaal is voor de toekomst van [minderjarige].