ECLI:NL:RBZWB:2024:6139

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
C/02/425356 / JE RK 24-1454
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroepen van de spoedmachtiging uithuisplaatsing van een minderjarige en afwijzing van het resterende verzoek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de herroeping van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) betrokken is bij de zorg voor [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag en heeft een advocaat, mr. C.E.J.E. Kouijzer, ingeschakeld. De kinderrechter heeft de procedure op 13 augustus 2024 mondeling behandeld, waarbij zowel de moeder als een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten zijn, aangezien de moeder op 8 augustus 2024 in vrijheid is gesteld na haar arrestatie op 5 augustus 2024. De GI heeft echter zorgen geuit over de veiligheid van [minderjarige], onder andere omdat de moeder onder invloed van alcohol was tijdens haar arrestatie en [minderjarige] in een onveilige situatie zou zijn achtergelaten. De GI heeft verzocht om de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te handhaven, terwijl de advocaat van de moeder verzocht om deze te herroepen.

Na afweging van de argumenten van beide partijen heeft de kinderrechter geoordeeld dat de zorgen van de GI onvoldoende zijn onderbouwd en dat de moeder een laatste kans moet krijgen om haar verantwoordelijkheden te vervullen. De kinderrechter heeft daarom de spoedmachtiging herroepen met ingang van 17 augustus 2024 en het resterende deel van het verzoek afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de samenwerking tussen de moeder en de GI cruciaal is voor de toekomst van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/425356 / JE RK 24-1454
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een spoedmachtiging uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg.

1.Het (nadere) verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 augustus 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- het e-mailbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder van 12 augustus 2024, ontvangen op 12 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
Bij beschikking van 25 juni 2018 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 juni 2018 en tot 15 september 2018. Het resterende deel van het verzoek strekkende tot voorlopige ondertoezichtstelling is afgewezen. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 25 juni 2018 en tot 6 augustus 2018.
2.4.
Bij beschikking van 1 augustus 2018 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 6 augustus 2018 en tot 15 september 2018.
2.5.
Bij beschikking van 13 september 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 september 2018 en tot 13 september 2019. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 13 september 2018 en tot 13 februari 2019.
2.6.
De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, laatstelijk tot 13 september 2021. Ook de machtiging uithuisplaatsing is steeds verlengd, laatstelijk tot 13 augustus 2020. [minderjarige] woonde sindsdien weer bij de moeder thuis.
2.7.
Bij beschikking van 24 mei 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 mei 2024 en tot 24 mei 2025.
2.8.
Bij beschikking van 6 augustus 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 6 augustus 2024 en tot 20 augustus 2024, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
2.9.
[minderjarige] verblijft op grond van bovenstaande beschikking in een voorziening voor pleegzorg.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, onverwijld en zonder voorafgaand horen van belanghebbenden, met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of er nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn die aanleiding geven voor herroeping van de beschikking van 6 augustus 2024, alsmede het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 24 mei 2025.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Uit het verzoekschrift volgt dat de moeder in de nacht van 5 augustus 2024 is gearresteerd door de politie in het bijzijn van [minderjarige] . De moeder zou zich hebben verzet tijdens de arrestatie en zou onder invloed van alcohol zijn geweest op het moment van haar arrestatie. [minderjarige] heeft die nacht bij de Oekraïense opvang in [woonplaats] verbleven, samen met iemand uit het netwerk van de moeder. De volgende dag wilde een vriendin van de moeder [minderjarige] ophalen. De politie heeft toen aan de GI laten weten dat zij deze persoon inschatten als onveilig en om die reden heeft de politie de GI dringend geadviseerd om [minderjarige] niet door deze persoon te laten ophalen. Verder was er op dat moment geen geschikt netwerk en/of familielid, die de verzorging voor [minderjarige] op zich kon nemen. Daarom is de spoedmachtiging verzocht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat [minderjarige] na de spoedbeslissing van de kinderrechter van 6 augustus 2024 in een crisispleeggezin is geplaatst en dat zij sinds afgelopen zaterdag bij een pleeggezin verblijft, waar zij een langere tijd kan verblijven. De aanwezige, vaste jeugdbeschermer heeft [minderjarige] gezien en gesproken en vertelt dat het naar omstandigheden goed met haar gaat. [minderjarige] heeft wel aangegeven dat zij geschrokken is van het incident en dat zij behoefte heeft aan duidelijkheid. Verder heeft [minderjarige] telefonisch contact met haar moeder, hoewel dit volgens de GI niet altijd positief verloopt. De GI geeft verder aan dat er twee vaste jeugdbeschermers betrokken zijn bij het gezin. Gelet op het feit dat [minderjarige] in mei 2024 onder toezicht van de GI is gesteld, is er op dit moment enkel nog maar een veiligheidsplan opgemaakt. Een uitgebreid plan ontbreekt nog. De GI maakt zich zorgen om [minderjarige] . Het incident heeft een grote impact op haar gemaakt. Daarbij komt dat er ook recente politiemeldingen zijn, waardoor de GI zich zorgen maakt over de veiligheid van [minderjarige] . Zo zou de moeder [minderjarige] ’s avonds alleen thuis laten en is de moeder onder invloed van alcohol door de politie op straat aangetroffen. Ook zijn er meldingen van buurtbewoners vanuit Veilig Thuis binnengekomen. De GI maakt hierbij echter wel de kanttekening dat de buurt op zichzelf onrustig is en dat er veel dingen over en weer gebeuren. Daarnaast zijn er ook zorgen over de fysieke en emotionele beschikbaarheid van de moeder en wordt [minderjarige] belast met volwassenen-zaken. De GI vindt het van belang dat er vanuit een rustige, stabiele en veilige omgeving – hetgeen het pleeggezin biedt – wordt gekeken wat er nodig is om stabiliteit en rust voor [minderjarige] in de thuissituatie bij haar moeder te creëren. Hoewel er veel zorgen zijn, verloopt de samenwerking tussen de moeder en de GI goed. De moeder heeft ook meegewerkt aan een alcoholtest, welke – anders dan de alcoholtest die tijdens het incident is afgenomen – negatief was. Tot slot uit de GI haar twijfels of de inzet van de crisishulpverlening voldoende gaat zijn om de thuissituatie voor [minderjarige] veilig en stabiel te maken. De GI stelt voor om de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van vijf maanden, onder aanhouding van het restant zodat er een toetsingsmoment kan worden ingelast.
4.2.
Namens de moeder verzoekt de advocaat primair om de spoedbeslissing van 6 augustus 2024 te herroepen en om het restant af te wijzen. Subsidiair verzoekt de advocaat om de spoedbeslissing van 6 augustus 2024 te herroepen met ingang van 17 augustus 2024, zodat [minderjarige] maandag 19 augustus 2024 weer naar haar school in [woonplaats] kan. Meer subsidiair verzoekt de advocaat om het verzoek toe te wijzen voor de duur van een maand in plaats van vijf maanden. Een uithuisplaatsing is ingrijpend voor zowel de moeder als [minderjarige] . [minderjarige] is al eens eerder uit huis geplaatst, wat een heftige ervaring voor haar is geweest. Als [minderjarige] nu opnieuw uit huis wordt geplaatst, wordt zij weer uit haar vertrouwde omgeving gehaald en weggehouden van haar familie. [minderjarige] zou daarnaast alles opnieuw moeten opbouwen. Zo zou zij naar een andere school en andere logopedist moeten. De advocaat is het eens met de GI dat er zorgen zijn bij de moeder, maar de zorgen zijn niet zodanig dat deze een uithuisplaatsing rechtvaardigen. De advocaat merkt hierbij op dat de recente politiemeldingen niet zijn overgelegd door de GI. Ook ontkent de moeder dat [minderjarige] ’s avonds alleen thuis is. De moeder loopt soms enkel een rondje door de buurt met de hond als [minderjarige] op bed ligt. Verder is de moeder bereid om afspraken met de GI te maken en zich hieraan te houden. De advocaat verwijst hierbij naar de eerdere beschikkingen over de verlenging van de ondertoezichtstelling van 17 augustus 2020 en 22 februari 2021, die zij heeft overgelegd en waarin door de kinderrechter duidelijke complimenten aan de moeder worden gegeven. Bovendien stemt de moeder in met aanvullende hulpverlening zoals bijvoorbeeld crisishulp. Door de inzet van crisishulp in de thuissituatie kan er voor [minderjarige] een veilige omgeving worden gecreëerd. Tot slot zal de moeder het belang van [minderjarige] voorop stellen.
De moeder vult tijdens de mondelinge behandeling nog aan dat zij sinds 8 augustus 2024 in vrijheid is gesteld door de politie. De moeder wil rust voor [minderjarige] en wil graag dat [minderjarige] weer thuis komt wonen. De moeder bevestigt dat zij open staat voor alle hulpverlening en dat zij bereid is om zich aan alle voorwaarden te houden. Zo is de moeder ook bereid om te stoppen met alcoholgebruik en daarvoor mee te werken aan testen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter dient naar aanleiding van het horen van alle betrokkenen te beoordelen of er nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 6 augustus 2024 moet worden herroepen, alsmede te beslissen op het aangehouden deel van het verzoek.
5.2.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat de moeder op 8 augustus 2024 in vrijheid is gesteld door de politie. Dat betekent dat er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden, namelijk dat de moeder niet langer is gedetineerd en dat zij fysiek beschikbaar is om voor [minderjarige] te zorgen.
5.3.
De GI is echter van mening dat er teveel zorgen zijn om [minderjarige] naar huis te laten keren. In dat verband heeft de GI benoemd dat zij na de beslissing tot ondertoezichtstelling op 24 mei 2024, nog meerdere meldingen van de politie heeft gekregen dat de moeder [minderjarige] ’s avonds alleen thuis liet, zelf op stap was en onder invloed was van alcohol. Daarbij is [minderjarige] eerder uit huis geplaatst omdat de moeder gedetineerd was en dat heeft veel met haar gedaan. De moeder heeft inmiddels twee keer telefonisch contact gehad met [minderjarige] en tijdens het tweede gesprek heeft de pleegvader moeten ingrijpen omdat de moeder [minderjarige] belastte met volwassenen-zaken en [minderjarige] erg van slag was. De GI wil dat er vanuit rust, stabiliteit en een veilige plek gekeken wordt wat er mogelijk is om thuis dezelfde stabiliteit en rust te creëren. De GI benoemt met name zorgen te hebben over de fysieke en emotionele beschikbaarheid van de moeder.
5.4.
De kinderrechter stelt vast dat de GI de zorgen die zij benoemt onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt tegenover de betwisting door de moeder. In dat kader overweegt de kinderrechter dat de GI slechts de beschikking van de kinderrechter van 24 mei 2024 en het veiligheidsplan, dat door de GI is vastgesteld op 1 juli 2024, heeft overgelegd. In de beschikking worden zorgen benoemd door de kinderrechter (met name de zorgen dat het de moeder niet altijd lukt om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] en zorgen over [minderjarige] zelf), echter klaarblijkelijk vormden deze zorgen toen geen reden voor een uithuisplaatsing. De recente politiemeldingen en de meldingen vanuit Veilig Thuis zijn niet door de GI overgelegd en de moeder spreekt bovendien tegen dat zij [minderjarige] ’s avonds alleen laat en regelmatig onder invloed van alcohol is. Ook zijn er geen stukken overgelegd van het incident van de avond van 5 augustus 2024, zodat de aard en ernst ervan niet duidelijk zijn geworden. Door de GI zijn evenmin stukken overgelegd over de eerdere periode waarin [minderjarige] onder toezicht was gesteld (en ook gedeeltelijk uit huis geplaatst is geweest) waaruit de zorgen blijken, terwijl door de moeder een tweetal beschikkingen is overgelegd uit die periode waaruit blijkt dat de moeder goed meewerkt met de hulpverlening en gecomplimenteerd wordt met haar opstelling. Dit alles afwegende tegen de ingrijpende gevolgen die een uithuisplaatsing voor [minderjarige] heeft (zij heeft al meerdere uithuisplaatsingen meegemaakt en zij zou onder andere niet op haar eigen school kunnen blijven) en daarbij betrekkende dat de moeder haar onvoorwaardelijke medewerking heeft toegezegd aan wat de GI van haar verlangt om een thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk te maken (onder andere volledige medewerking aan in te zetten hulpverlening, geen alcoholgebruik en zicht daarop via urinecontroles) maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de moeder een allerlaatste kans dient te krijgen. Daarbij heeft de kinderrechter eveneens betrokken dat er eerder sprake was van een goede samenwerking tussen de moeder en de GI en benadrukt zij dat dit de komende tijd extra belangrijk gaat zijn. Zij verwacht dan ook dat de moeder met de GI en de hulpverlening, zal blijven samenwerken. De komende periode moeten er duidelijke afspraken worden gemaakt tussen de moeder en de GI, zodat [minderjarige] veilig kan terugkeren naar huis. Naast dat de kinderrechter van de moeder haar volledige medewerking verwacht, gaat zij er ook vanuit dat de moeder te allen tijde het belang van [minderjarige] voorop zal zetten. Ook verwacht de kinderrechter dat de moeder geen alcohol meer zal nuttigen en dat zij haar medewerking zal verlenen aan alcoholcontroles. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij voortvarend te werk zal gaan en zo spoedig mogelijk zicht krijgt op (de situatie van) [minderjarige] en de moeder. Ook verwacht zij dat de GI crisishulpverlening zal inzetten en dat de GI de situatie zeer nauwgezet monitort, waarbij de veiligheid van [minderjarige] voorop staat.
Gelet op het feit dat de school van [minderjarige] maandag 19 augustus 2024 weer zal starten en de GI enige tijd nodig zal hebben om de overgang van [minderjarige] van het pleeggezin naar de moeder op een goede manier te doen verlopen en daarvoor de nodige hulpverlening te organiseren, zal de kinderrechter de afgegeven spoedmachtiging uithuisplaatsing herroepen met ingang van zaterdag 17 augustus 2024 en het resterende deel van het verzoek afwijzen.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
herroept met ingang van 17 augustus 2024 de spoedmachtiging, afgegeven bij beslissing van 6 augustus 2024;
6.2.
wijst het resterende deel van het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 16 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.