Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een zorgmachtiging voor betrokkene, geboren op [geboortedag] 1972. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, maar de rechtbank oordeelde dat het zorgplan niet met betrokkene was besproken, zoals vereist door artikel 5:13 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Dit gebrek leidde tot de beslissing om de zorgmachtiging slechts voor drie maanden toe te wijzen, zodat er tijd is om een nieuw zorgplan op te stellen dat wel met betrokkene besproken wordt.
Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, met symptomen die onder andere leiden tot maatschappelijke teloorgang en lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk was, omdat betrokkene niet openstaat voor vrijwillige zorg en eerder haar medicatie had gestaakt, wat haar toestand verergerde. De rechtbank heeft de volgende vormen van verplichte zorg toegewezen: toediening van medicatie, verrichten van medische controles, beperken van de bewegingsvrijheid, aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, en opname in een accommodatie. De maximale duur van de opname is vastgesteld op zes weken.
De rechtbank benadrukte het belang van een goed overleg met de zorgverantwoordelijke psychiater over het zorgplan, vooral gezien de bezwaren van betrokkene tegen medicatie. De beschikking is mondeling gegeven door rechter Gremmen en is op 3 september 2024 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.