ECLI:NL:RBZWB:2024:6166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
02/249261-23, 02/036784-24 (TTZGEV)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. De Graaf
  • mr. Phillips
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor meerdere geweldsdelicten, waaronder mishandeling en poging straatroof, met oplegging van jeugddetentie en werkstraf

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2008. De verdachte is veroordeeld voor vier geweldsdelicten, waaronder drie mishandelingen en één poging tot straatroof. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 20 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Peters, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte is schuldig bevonden aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] op 27 september 2023, het plegen van een poging tot straatroof van [slachtoffer 2] op 19 september 2023, en het mishandelen van [slachtoffer 3] op 10 mei 2023. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van [slachtoffer 4] op 28 juli 2023. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 80 uren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met [slachtoffer 2]. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben schadevergoedingen gevorderd, die door de rechtbank zijn toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de overige feiten vastgesteld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en haar problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/249261-23, 02/036784-24 (TTZGEV)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 20 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/249261-23
Feit 1
op 27 september 2023 [slachtoffer 1] heeft mishandeld door onder andere knietjes tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te geven en tegen het hoofd te schoppen en door te slaan. Dit is in verschillende juridische varianten ten laste gelegd;
Feit 2
op 19 september 2023 samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 2] op straat te beroven van zijn telefoon waarbij [slachtoffer 2] onder andere is getrapt, geslagen en op de grond gegooid. Dit is in verschillende juridische varianten ten laste gelegd;
Feit 3
op 10 mei 2023 [slachtoffer 3] heeft mishandeld door onder andere te slaan, te schoppen en [slachtoffer 3] aan haar haren over de grond te trekken. Dit is in verschillende juridische varianten ten laste gelegd.
02/036784-24
Feit 1
op 28 juli 2023 [slachtoffer 4] heeft mishandeld, onder andere door knietjes te geven, te schoppen, te slaan en aan de haren te trekken.
Feit 2
op 28 juli 2023 vazen en een spiegel van [slachtoffer 4] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/249261-23
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] door [slachtoffer 1] onder andere knietjes tegen het hoofd te geven en tegen het hoofd te schoppen terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt, zoals primair tenlastegelegd.
Feit 2
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd de telefoon van [slachtoffer 2] afhandig te maken door hem onder andere te slaan en te schoppen, zoals primair tenlastegelegd.
Feit 3
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde poging zware mishandeling van [slachtoffer 3] , nu niet kan worden gesteld dat verdachte door [slachtoffer 3] tegen haar bil en zij te trappen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 3] acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen.
02/036784-24
Feit 1
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte acht de officier van justitie de mishandeling van [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde vernieling nu het dossier de aangifte op geen enkel punt ondersteunt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/249261-23
Feit 1
De verdediging is van mening dat de tenlastegelegde poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot afpersing van [slachtoffer 2] . Onvoldoende kan worden vastgesteld dat sprake was van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het zich wederrechtelijk bevoordelen. Verdachte heeft niet het oogmerk gehad zich wederrechtelijk te bevoordelen. Wel kan worden vastgesteld dat verdachte samen met anderen in het openbaar geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] , zoals subsidiair tenlastegelegd.
Feit 3
Met de officier van justitie is de verdediging van mening dat niet gekomen kan worden tot bewezenverklaring van poging zware mishandeling van [slachtoffer 3] nu niet gesteld kan worden dat door het trappen tegen de zij en billen van [slachtoffer 3] voorwaardelijk opzet bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging is van mening dat de subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 3] wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
02/036784-24
Feit 1
De verdediging is van mening dat de mishandeling van [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2
De verdediging is tot slot van mening dat de vernieling niet wettig en overtuigend bewezen kan worden wegens gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/249261-23
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 augustus 2024; - de aangifte van [slachtoffer 1] van 28 september 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [nummer] van 27 september 2023.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aanwezig is geweest bij de poging straatroof op [slachtoffer 2] op 19 september 2023, waarbij is geprobeerd [slachtoffer 2] zijn telefoon af te nemen door geweld tegen [slachtoffer 2] te gebruiken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is, hoe de gedragingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden. De verdediging heeft gesteld dat geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten voor wat betreft het zich wederrechtelijk bevoordelen, waardoor verdachte niet als medepleger van de poging straatroof kan worden gezien.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat een van de medeverdachten [slachtoffer 2] op zijn fiets heeft aangesproken, zijn weg heeft geblokkeerd en heeft gezegd dat [slachtoffer 2] moest wachten tot verdachte en de andere medeverdachte bij hen zouden aankomen. Hierna hebben verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 2] gedwongen met hen mee te fietsen. Verdachte heeft hierbij gezegd dat [slachtoffer 2] niet moest denken dat hij kon wegfietsen, anders zou zij hem van zijn fiets trappen. [slachtoffer 2] is vervolgens door verdachte en de medeverdachten naar een steeg geleid. Hier is [slachtoffer 2] door de medeverdachten op de grond gegooid en in elkaar getrapt, terwijl [slachtoffer 2] was omsingeld door verdachte en de medeverdachten en waarbij meerdere keren is gezegd dat [slachtoffer 2] zijn telefoon moest afgeven. Verdachte heeft hierbij gefilmd en heeft [slachtoffer 2] op het moment dat hij op de grond lag ook nog enkele trappen gegeven.
De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. De bijdrage van verdachte is wezenlijk en van zodanig gewicht geweest dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de poging straatroof.
Dat verdachte zelf zegt geen oogmerk te hebben gehad om spullen weg te nemen, en zelfs later de fietssleutel van [slachtoffer 2] (die tijdens de mishandelingen is afgepakt) aan [slachtoffer 2] zou hebben terug gegeven doet hier niet aan af. Verdachte was vanaf het moment dat [slachtoffer 2] werd gedwongen mee te fietsen aanwezig, heeft hem zelf ook gedwongen mee te fietsen, heeft samen met de medeverdachten [slachtoffer 2] naar de steeg geleid en hem omsingeld en gefilmd terwijl hij door de medeverdachten in elkaar werd getrapt waarbij [slachtoffer 2] werd gevraagd om zijn telefoon af te staan. Zij heeft zich al de tijd niet gedistantieerd en zelfs ook geweldshandelingen uitgevoerd door [slachtoffer 2] te trappen. Verdachte en medeverdachten zijn, nu er sprake is van medeplegen, aansprakelijk voor elkaars gedragingen, ook voor zover het ziet op het oogmerk om de telefoon wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van het subsidiair onder feit 3 tenlastegelegde een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 augustus 2024; - de aangifte van [slachtoffer 3] van 16 mei 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen van [getuige 1] van 20 juni 2023.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de primair tenlastegelegde poging zware mishandeling, nu het slaan tegen het hoofd, het schoppen tegen het lichaam, het trekken aan de haren en drukken van het hoofd tegen de grond niet kan worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
02/036784-24
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 augustus 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 4] 20 september 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen van [getuige 2] van 9 januari 2024.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] aangifte heeft gedaan van vernieling van vazen en een spiegel door verdachte. De rechtbank stelt voorts vast dat de aangifte op geen enkele wijze wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. Derhalve is sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, en zal verdachte worden vrijgesproken van de tenlastegelegde vernieling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/249261-23
1
op 27 september 2023 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen,
- in het gezicht en tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, en
- in het gezicht en tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, en
- knietjes tegen het hoofd en het lichaam heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 19 september 2023 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een telefoon, die aan die [slachtoffer 2] toebehoorde, die [slachtoffer 2]
-naar de grond heeft gebracht en/of geduwd, en
-meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt terwijl
die [slachtoffer 2] op de grond lag, en
-eenmaal in het gezicht
heeft geslagen terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag,
- en daarbij de woorden heeft toegevoegd dat voornoemde [slachtoffer 2] zijn telefoon moest afgeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 10 mei 2023 te Tilburg [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]
-meermalen tegen het hoofd te slaan, en
-met het hoofd tegen de grond de drukken, en
-meermalen tegen het lichaam te schoppen, en
-meermalen aan de haren te trekken en aan de haren over de grond te slepen;
02/036784-24
1
op 28 juli 2023 te Tilburg, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] :
- meermalen met kracht te slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam, en
- meermalen met kracht aan de haren vast te pakken en mee te trekken, en
- meermalen, althans eenmaal met kracht bij de armen vast te pakken en houden, en
- meermalen met kracht te duwen tegen het lichaam, en
- met het lichaam tegen de muur te duwen en
- meermalen op de grond te gooien en/of te trekken
en
- meermalen terwijl zij op de grond lag met kracht te schoppen en/of te trappen tegen het achterhoofd en de rug en het lichaam.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met aftrek en met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 180 uur. De officier van justitie vordert hierbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd, en daaraan een contactverbod met [slachtoffer 2] toe te voegen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met een deels voorwaardelijke werkstraf, dan wel een kortere voorwaardelijke jeugddetentie dan geëist. Dit gezien de verdediging van mening is dat minder feiten kunnen worden bewezen dan de officier van justitie stelt, en omdat rekening gehouden moet worden met de voorlopige hechtenis, de beperkingen, en gezien verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en aan zichzelf werkt waarbij het niet in haar belang is dat zij wordt overvraagd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere forse geweldsfeiten. Zij heeft zodanig zwaar geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] - onder andere door knietjes tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te geven en tegen diens hoofd te trappen terwijl zij op de grond lag - dat [slachtoffer 1] buiten bewustzijn is geraakt. Zelfs daarna heeft verdachte nogmaals getrapt tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , die weerloos op de grond lag. Ook heeft verdachte slachtoffer [slachtoffer 3] fors mishandeld door haar aan haar haren over de grond te slepen, te slaan en te schoppen. Beide mishandelingen zijn gepleegd omdat verdachte door anderen zou zijn opgejut. Hier komt de mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 4] nog bij. Meer dan een uur lang heeft verdachte [slachtoffer 4] geslagen, getrapt, knietjes gegeven, op de grond gegooid en aan haar haren getrokken waarbij [slachtoffer 4] hulpeloos alle mishandelingen is ondergaan. Hiernaast heeft verdachte – zonder enige aanleiding - samen met anderen [slachtoffer 2] naar een steeg geleid waar zij hem op de grond hebben gegooid en hebben getrapt om hem ertoe te bewegen zijn telefoon af te geven.
De rechtbank is enorm geschrokken van de hoeveelheid en intensiteit waarmee verdachte geweld heeft gebruikt, in amper vijf maanden tijd. Het lijkt erop dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een ongeleid agressief projectiel was. Zonder enig te rechtvaardigen aanleiding heeft zij slachtoffers ‘compleet met de vloer gelijk gemaakt’. Verdachte heeft de slachtoffers angst aangejaagd en heeft zonder enig respect voor de lichamelijk integriteit van de slachtoffers gehandeld. Verdachte heeft met haar geweld ook bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving, te meer nu de feiten zijn gepleegd op de openbare weg en hier veel getuigen (met name kinderen) van waren. De rechtbank neemt verdachte haar handelen zeer kwalijk.
Uit het onderzoek van de Raad van 15 augustus 2024 volgt onder meer dat er veel zorgen zijn op verschillende leefgebieden van verdachte. Verdachte heeft een lage intelligentie, is beïnvloedbaar, onzeker en heeft zichzelf een stoere houding aangemeten om zich staande te houden in haar omgeving. Op verschillende vlakken is haar ontwikkeling in gedrang. Verdachte heeft ook veel negatieve ervaringen meegemaakt die impact op haar hebben en zij verblijft in een onveilige en weinig stimulerende omgeving, wat haar sociaal-emotionele ontwikkeling, persoonlijkheid en gewetensontwikkeling negatief kan beïnvloeden. Om recidive in de toekomst te voorkomen is het belangrijk dat de jeugdreclassering betrokken blijft om haar te ondersteunen en om behandeling op diverse vlakken in gang te zetten. De Raad is van mening dat verdachte de gevolgen van haar gedrag mag ervaren, zodat zij in soortgelijke gevallen in de toekomst tot andere keuzes weet te komen. De Raad adviseert gelet op voorgaande aan (deels) voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich niet onttrekt aan in te zetten individuele behandeling met betrekking tot behandeling, psycho-educatie op te starten gericht op een laag intelligentie niveau en trauma, behandeling gericht op het versterken van haar coping en traumabehandeling;
- zich niet zal onttrekken aan andere vormen van hulpverlening die aanwezig zijn zoals [hulpverlener] en/of gezinsondersteuning als dit wordt ingezet;
- zich niet onttrekt aan scholing en/of afspraken rondom scholing en/of alternatieve dagbesteding waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten de William Schrikker Groep, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSS), de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter zitting aanvullend opgemerkt dat een voorwaardelijke jeugddetentie niet zou misstaan, en dat een proeftijd van twee jaren wordt geadviseerd. De Raad kan zich vinden in een contactverbod met [slachtoffer 2] zoals namens hem is verzocht.
Door de begeleider van de jeugdreclassering is ter zitting aangegeven dat verdachte heeft meegewerkt aan een psychologisch onderzoek en dat het belangrijk is dat zij de behandelingen gaat volgen die naar aanleiding van het onderzoek zijn geadviseerd. Verdachte heeft nog veel werk te verzetten en het is hierbij van belang dat haar thuissituatie in balans raakt, ook hier moet op worden ingezet. Verdachte moet een eerlijke kans krijgen om zich te ontwikkelen en zich te houden aan de afspraken. De jeugdreclassering kan zich vinden in het advies van de Raad.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard, de ernst en de hoeveelheid van de feiten en heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat zij nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Ook houdt de rechtbank rekening met de problematiek van verdachte en met haar jonge leeftijd, verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten immers nog maar 14 jaar.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 80 uren passend en geboden is. Dit is een lagere straf dan door de officier van justitie geëist aangezien de rechtbank het belangrijk acht dat verdachte niet wordt overvraagd. Verdachte volgt een opleiding en zal bovendien veel tijd nodig hebben om aan zichzelf te gaan werken en de noodzakelijke behandelingen te volgen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad opleggen, waaraan een contactverbod met [slachtoffer 2] wordt toegevoegd.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- voor feit 1, parketnummer 02/249261-23, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 203,37 voor feit 2, parketnummer 02/249261-23, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 11.429,45 voor feit 1, parketnummer 02/036784-24, bestaande uit € 1.429,45 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade.
De benadeelde partij heeft ter zitting aangegeven dat de materiële schade door de verzekering zal worden vergoed. De rechtbank acht de vordering daarom ongegrond en zal deze afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het immateriële gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat deze niet is onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 300, 302, 312, 317, van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder parketnummer 02/249261-23 feit 3 primair en parketnummer 02/036784-24 feit 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/249261-23
feit 1, primair:poging zware mishandeling
feit 2, primair:poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen
feit 3, subsidiair:mishandeling
02/036784-24
feit 1:mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich niet onttrekt aan in te zetten individuele behandeling met betrekking tot behandeling, psycho-educatie op te starten gericht op een laag intelligentie niveau en trauma, behandeling gericht op het versterken van haar coping en traumabehandeling;
* dat verdachte zich niet onttrekt aan andere vormen van hulpverlening die aanwezig zijn zoals [hulpverlener] en/of gezinsondersteuning als dit wordt ingezet;
* dat verdachte zich niet onttrekt aan scholing en/of afspraken rondom scholing en/of alternatieve dagbesteding;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met
[slachtoffer 2] geboren op [geboortedag 2] 2009 zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- bepaalt dat van
rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt deze gecertificeerde instelling, te weten William Schrikker Stichting te Amsterdam, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (02/249261-23, feit 1) van € 2.500,-, aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] € 2.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (02/249261-23, feit 2) van € 203,37, aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] € 203,37 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- wijst het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (02/036784-24, feit 1) af;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in het immateriële deel van de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Phillips, kinderrechter, en mr. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2024.
Mr. Hendriks en Van Dijke zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.