ECLI:NL:RBZWB:2024:6186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
C/02/414328 / JE RK 23-1708
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

Op 5 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in het kader van een rekestprocedure, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming betrokken was. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen te verlengen met zes maanden toegewezen, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader. De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. De ouders hebben inmiddels positieve stappen gezet, maar er zijn nog steeds grote zorgen over de situatie van de kinderen, vooral door de strijd tussen de ouders. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van de gezinsvoogdijorganisatie (GI) noodzakelijk blijft om de ouders te ondersteunen en de situatie van de kinderen te monitoren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/414328 / JE RK 23-1708
Datum uitspraak: 5 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.I. Cambier te Axel,
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.A. Broekman - de Feijter te Terneuzen .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 17 oktober 2023;
  • het bericht van de GI van 23 februari 2024;
  • het (nadere) rapport van de Raad met bijlagen van 18 maart 2024, ontvangen op 20 maart 2024;
  • de brief van 22 maart 2024 van de GI, met bijlagen;
  • de brieven van 26 maart 2024 van de GI.
1.2
Op 5 april 2024 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren nader mondeling behandeld, gelijktijdig met de verzoeken ten aanzien van het gezag, het hoofdverblijf en de omgang (bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/405798 / FA RK 23-427).
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordig(st)ers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft in onderhavige zaak mondeling uitspraak gedaan. In de zaak FA RK 23-427 zal op 7 mei 2024 bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter verwijst voor de feiten naar de beschikking van 17 oktober 2023.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter 17 oktober 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 oktober 2023 tot 17 april 2024. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader verleend met ingang van 17 oktober 2023 tot 17 april 2024. Het resterende deel van de verzoeken van de Raad is aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling eind maart of begin april 2024, een en ander in afwachting van de nadere informatie van de GI.

3.Het verzoek

3.1.
Aan de orde is nog het resterende deel van de verzoeken van de Raad om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen met ingang van 17 april 2024 tot 17 oktober 2024 en om [minderjarige 2] met een machtiging uit huis te plaatsen bij de vader met ingang van 17 april 2024 tot 17 oktober 2024.
De Raad heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het resterende deel van zijn verzoeken. De ouders weten elkaar inmiddels goed te vinden als het gaat om het maken van (nadere) afspraken. Een zorg is echter dat dit veel buiten de hulpverlening om gebeurt. Hierdoor is er weinig zicht op de interactie tussen de ouders en zijn zij moeilijk te sturen in hun gedrag. Met momenten loopt het dan mis tussen de ouders, waarbij de emoties hoog kunnen oplopen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hier last van. Ook ervaren zij onduidelijkheid doordat afspraken tussen de ouders ineens worden gewijzigd. Daarnaast is er tussen de ouders onderling nog veel wantrouwen, waarbij zij elkaar over en weer beschuldigen. De Raad vindt het daarom belangrijk dat de GI ook de komende periode bij de ouders en de kinderen betrokken blijft. Er moet (meer) zicht komen op de situatie van beide ouders, ook ten aanzien van hun manier van onderling communiceren en het maken van (nadere) afspraken, en op de situatie van de moeder en de stiefvader. Voor beide ouders moet IPT worden voortgezet, waarbij ten aanzien van de moeder sprake zal moeten zijn van een intensivering van de contacten met de hulpverlening. Verder is het belangrijk dat er vaste afspraken komen ten aanzien van de omgang met beide kinderen. Er is op dit moment, met name ten aanzien van [minderjarige 2] , sprake van een onregelmatig patroon in het contact. [minderjarige 2] heeft nog steeds geen onbelast contact met zijn moeder. Tot slot vindt de Raad het belangrijk dat de speltherapie voor [minderjarige 1] (alsnog) wordt opgepakt. Gelet op de nog te behalen doelen, vindt de Raad verlenging van de ondertoezichtstelling en – zolang het hoofdverblijf van [minderjarige 2] niet bij de vader is bepaald – verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader, voor de resterende duur van zes maanden in het belang van de kinderen noodzakelijk.
4.2.
De GI is het eens met het standpunt van de Raad. De doelen zijn nog niet behaald en er zijn nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn op de goede weg, maar zij hebben nog monitoring en sturing nodig om toe te werken naar een structureel stabiele basis voor beide kinderen. IPT zal zich de komende periode focussen op de opvoedsituatie bij moeder thuis en de vraag wat moeder nodig heeft om die te verbeteren. Met [minderjarige 2] gaat het inmiddels beter, maar er zijn nog steeds zorgen over zijn ontwikkeling vanwege de spanningen tussen de ouders en zijn loyaliteit richting beide ouders.
4.3.
Door en namens de vader is aangegeven dat hij instemt met een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij heeft nog steeds verschillende zorgen en vindt het belangrijk dat het huidige gedwongen kader komende periode wordt voortgezet om ervoor te zorgen dat de ouders de goede lijn die zij hebben ingezet ook kunnen blijven voortzetten.
4.4.
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij ook instemt met een verlenging van de ondertoezichtstelling van beide kinderen. Zij onderschrijft de noodzaak van voortzetting van de hulpverlening, maar heeft een andere visie op de zorgen die de Raad en de vader noemen. Net als de vader heeft zij verschillende zorgen, maar dan vooral over de relatie tussen de vader en de stiefvader en over beide kinderen. De moeder merkt dat beide kinderen, maar vooral [minderjarige 2] , inmiddels kopieergedrag laten zien.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt voldaan (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek). Ook is een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding [minderjarige 2] noodzakelijk (artikel 1:262b BW).
5.2.
De kinderrechter vindt het positief om te constateren dat er door de ouders inmiddels voorzichtig positieve stappen worden gezet. Tegelijkertijd zijn er ook nog steeds grote zorgen over (de situatie van) beide kinderen. Deze zorgen zijn met name gelegen in de strijd tussen de ouders, waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tussen zitten, en het gebrek aan (respectvolle) communicatie tussen de ouders. Ook is er nog veel wantrouwen tussen de ouders en is er bij [minderjarige 2] nog steeds sprake van een negatief beeld over zijn moeder. Nu de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald, vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI de komende periode bij de ouders en de kinderen betrokken blijft.
Zij onderschrijft daarbij de doelen die de Raad heeft genoemd, namelijk zicht krijgen op de beide opvoedsituaties (inclusief de rol van de stiefvader), afstemming over de manier van onderling communiceren en het maken van (nadere) afspraken, het maken en nakomen van vaste afspraken over de omgang met beide kinderen en het oppakken van de speltherapie voor [minderjarige 1] . Van de GI wordt verwacht dat zij de ouders hierin ondersteunt en – zo nodig –
hulpverlening voor de ouders en de kinderen inzet, borgt en monitort, zodat de ouders de huidige positieve lijn kunnen voortzetten. Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter het resterende deel van de verzoeken van de Raad toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader verlengen met ingang van 17 april 2024 tot 17 oktober 2024. Niet ter discussie staat dat [minderjarige 2] ook komende tijd nog bij zijn vader zal blijven wonen.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 17 april 2024 tot 17 oktober 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader met ingang van 17 april 2024 tot 17 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Lavrijssen als griffier, en op schrift gesteld op 22 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.