ECLI:NL:RBZWB:2024:6188

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
24/5319
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energietoeslag voor inwoner zonder hoofdverblijf in gemeente

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de eenmalige energiebijdrage 2023. Eiser, die op een zeilboot woont en geen hoofdverblijf binnen de gemeente Breda heeft, heeft op 6 november 2023 een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Breda heeft deze aanvraag op 11 december 2023 afgewezen, met als argument dat eiser niet tot de doelgroep behoort volgens de Tijdelijke beleidsregel energiebijdrage 2023. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar het college heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 16 mei 2024. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 behandeld. Eiser stelt dat de beleidsregel niet van toepassing is op zijn situatie, omdat hij wel degelijk energielasten heeft en dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag op onjuiste gronden heeft afgewezen, omdat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is. De rechtbank vernietigt het besluit van 16 mei 2024, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser feitelijk hoofdverblijf heeft op zijn boot en dus niet voldoet aan de voorwaarden voor de energiebijdrage.

De rechtbank concludeert dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden, maar dat de eerder ingediende verzoek om proceskostenvergoeding is ingetrokken. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5319 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college

(gemachtigden: [naam 2] en mr. N.C.M. van der Linden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het afwijzen van zijn aanvraag voor de eenmalige energiebijdrage 2023.
1.1.
In een besluit van 11 december 2023 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag voor de eenmalige energiebijdrage 2023 afgewezen. In het besluit van 16 mei 2024 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 6 november 2023 heeft eiser de eenmalige energiebijdrage 2023 aangevraagd. Bij de aanvraag heeft eiser doorgegeven dat hij permanent op een zeilboot woont en hierop een zelfstandig huishouden voert. Eiser heeft aangegeven verschillende energielasten te hebben, zoals de aanschaf van dieselolie en flessengas. Eiser heeft geen vaste ligplaats, maar heeft een briefadres bij zijn broer in [plaats 1] . Het college heeft op 11 december 2023 besloten om eisers aanvraag af te wijzen. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, waarna het college overgegaan is tot de bestreden besluitvorming.
Standpunt van het college
3. Volgens het college heeft eiser geen recht op de eenmalige energiebijdrage, omdat hij niet tot de doelgroep behoort. In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Tijdelijke beleidsregel energiebijdrage 2023 [plaats 1] (Beleidsregel) is bepaald dat personen met een briefadres, vanwege het ontbreken van energielasten, niet gerekend worden tot een huishouden (en doelgroep in deze). Eiser heeft daarnaast zijn energielasten onvoldoende aangetoond. Voor het geval de hardheidsclausule toegepast dient te worden, stelt het college dat bij bijstandsverlening het woonplaatsbeginsel als uitgangspunt geldt. Eiser heeft dan wel een briefadres in [plaats 1] , maar uit de overlegde bankafschriften blijken opnames in [plaats 2] , Sneek en Stavoren. Er is daarom geen sprake van een woonstede binnen de gemeente Breda en het college ziet dit als subsidiaire grond waarop eisers aanvraag afgewezen dient te worden.
Beroepsgronden
4. Eiser kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn aanvraag. Volgens eiser sluit de Beleidsregel alleen personen uit die een briefadres hebben én geen energielasten hebben. Het is daarmee niet gezegd dat eenieder met een briefadres geen energielasten heeft (zoals in het geval van eiser als bewoner op een boot). Eiser is van mening dat hij zijn energiekosten voldoende heeft aangetoond en dat hij daarom behoort tot de doelgroep voor de eenmalige energiebijdrage 2023. Eiser stelt verder dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Tot slot voert eiser aan dat het college door de hardheidsclausule niet toe te passen het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Volgens eiser valt hij onder de reikwijdte van de Beleidsregel, is zijn belang bij het verkrijgen van de energiebijdrage groot gelet op zijn financiële situatie en is bij het opstellen van de Beleidsregel niet gedacht aan iemand in zijn situatie. De redenering van het college om de hardheidsclausule niet toe te passen, te weten het woonplaatsbeginsel, kan volgens eiser geen standhouden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag voor de eenmalige energiebijdrage 2023 op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Woonplaatsbeginsel
7. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat de afwijzing van eisers aanvraag primair gericht dient te zijn op het woonplaatsbeginsel zoals bedoeld in artikel 40 van de Participatiewet.
7.1.
Gelet op het in beroep kenbaar gemaakte gewijzigde standpunt van het college berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen blijven. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
7.2.
In artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Aan de inschrijving in de Basisregistratie Personen komt geen doorslaggevende betekenis toe. [1]
7.3.
De woonplaats is de plaats waar de woonstede van de betrokkene is. Met woonstede wordt hier bedoeld: woning. De woning is het adres waar de betrokkene zijn/haar hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn/haar persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Als de betrokkene geen hoofdverblijf heeft, is zijn/haar woonplaats de plaats waar hij/zij werkelijk verblijft. [2]
7.4.
Niet in geschil is dat eiser feitelijk hoofdverblijf heeft op zijn boot en dus daar zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet. Eiser heeft geen vaste ligplaats, maar lijkt gezien de bankafschrijvingen tijdens de periode in geding met name in het noorden van het land te verblijven. Dit wordt bevestigd door het feit dat eiser een winterligplaats heeft aangekocht bij de Havendienst van [plaats 2] . Ter zitting is dit ook bevestigd en is namens eiser aangegeven dat hij een reizend bestaan leidt en in [plaats 1] enkel een briefadres heeft. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [plaats 1] niet de woonplaats van eiser is en dat dit, gelet op artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet, in de weg staat aan het toekennen van de eenmalige energiebijdrage 2023. Hieruit volgt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Overige beroepsgronden
8. De rechtbank overweegt dat er niet getoetst kan worden aan de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 4:84 van de Awb, omdat de afwijzingsgrond gelegen is in een wet in formele zin. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling in de weg aan toetsing van het dwingend geformuleerde artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet aan het evenredigheidsbeginsel. Niet gesteld of gebleken is dat er bij eiser sprake is van bijzondere omstandigheden (die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever), zodat er geen aanleiding is voor een zogenoemde contra legem-toepassing van dit beginsel.
8.1.
Tot slot heeft eiser ter zitting zijn beroepsgrond omtrent het horen in de bezwaarfase laten vervallen, zodat dit geen bespreking meer hoeft.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit gelet op de overwegingen onder 7.2 tot en met 7.4 in stand.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Ter zitting is het eerder ingediende verzoek om een proceskostenvergoeding ingetrokken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 mei 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier op 6 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:12, eerste lid
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (..)
Artikel 8:72
1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
2 De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.
3 De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
4. (..)
Participatiewet
Artikel 40, eerste lid
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 1:10, eerste lid
De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:916.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3110.