ECLI:NL:RBZWB:2024:6189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
C/02/419602 / KG ZA 24-95
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toevertrouwing van minderjarige aan de man in kort geding met zorgen over de opvoedsituatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2024, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man over de zorg voor hun minderjarige kind. De vrouw, eiseres in conventie, vordert de toevertrouwing van de minderjarige aan haar, terwijl de man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, vraagt om de minderjarige aan hem toe te vertrouwen. De situatie is gecompliceerd door een escalatie in de relatie tussen de ouders, waarbij de man de minderjarige zonder toestemming van de vrouw heeft meegenomen en sindsdien weigert om hem terug te geven. Veilig Thuis is betrokken geraakt vanwege zorgen over de opvoedsituatie en heeft een onderzoek ingesteld. De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2024 vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de situatie van de minderjarige, die al langere tijd geen contact heeft met zijn moeder. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de minderjarige voorlopig aan de man wordt toevertrouwd, maar heeft ook benadrukt dat het contact tussen de moeder en de minderjarige zo snel mogelijk moet worden hervat. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om een onderzoek te verrichten naar de opvoedsituatie en de verdeling van zorg- en opvoedtaken. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw afgewezen en de vordering van de man toegewezen, onder de voorwaarde dat er binnen vier weken een bodemprocedure wordt gestart.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/419602 / KG ZA 24-95
Vonnis in kort geding van 19 april 2024
in de zaak van
[de vrouw]
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- het door mr. Van der Sande op 4 april 2024 overgelegde aanvullende stuk;
- de door mr. Wouters op 4 april 2024 ingediende akte overlegging stukken, met bijlagen;
- de mondelinge behandeling op 5 april 2024.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Na verbreking van de relatie is de vrouw op [geboortedag] 2020 bevallen van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3.
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.4.
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. De man te veroordelen om de minderjarige binnen 24 uur na het vonnis toe te vertrouwen aan de vrouw, c.q. de minderjarige binnen deze 24 uur aan de vrouw af te geven, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,= met een maximum van
€ 20.000,= voor iedere dag of dagdeel dat de man daartoe in gebreke blijft;
2. Te bepalen dat de mondelinge zorgregeling zoals die heeft gelopen tot januari 2024, tot nader order wordt opgeschort;
3. Voor zover het onder 2 gevorderde niet kan worden toegewezen, de man te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling waarbij hij de minderjarige in ieder geval iedere zondagavond om 19:00 uur aan de vrouw dient af te geven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,= met een maximum van € 20.000,= voor iedere dag of dagdeel dat de man daartoe in gebreke blijft.
3.2
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het navolgende aangevoerd.
De vrouw had tot voor kort alleen het gezag over [minderjarige] . Hij heeft altijd bij de vrouw zijn hoofdverblijf gehad en daar ingeschreven gestaan. Er was daarnaast sprake van een omgangsregeling waarbij [minderjarige] door de week altijd bij de vrouw verbleef en in de weekenden van vrijdagmiddag 13.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man, waarbij het halen en brengen werd verdeeld. Tot medio januari 2024 waren de verhoudingen tussen partijen goed. In januari 2024 is de man met de oudere kinderen van de vrouw vanwege het overlijden van een familielid naar Suriname gegaan. Bij terugkomst van de man in Nederland is de situatie geëscaleerd. De man heeft daarbij de oudere kinderen van de vrouw aangevallen. De man heeft vervolgens [minderjarige] meegenomen en weigert sindsdien om [minderjarige] bij de vrouw terug te brengen c.q. hem aan haar af te geven. De vrouw heeft diverse instanties benaderd om te bemiddelen, echter tot op heden zonder resultaat. In januari 2024 heeft de man, zonder de toestemming van de vrouw, [minderjarige] op zijn adres ingeschreven. De vrouw betwist uitdrukkelijk dat zij heeft meegewerkt aan de inschrijving van [minderjarige] op het adres van de man. Dat zij hieraan heeft meegewerkt ligt ook niet voor de hand, gelet op het geweldsincident dat heeft plaatsgevonden en het moment waarop de inschrijving van [minderjarige] bij de man zou zijn gerealiseerd. Het is voor de vrouw onduidelijk wat de beweegredenen van de man zijn om [minderjarige] bij zijn moeder weg te halen en te houden. Ook is er geen enkele reden om alleen begeleide omgang tussen de vrouw en [minderjarige] te laten plaatsvinden. Er zou, gelet op het geweldsincident van de man en zijn verleden met geweld, juist reden zijn om de omgang tussen de man en [minderjarige] alleen onder begeleiding te laten plaatsvinden. De vrouw heeft alleen ingestemd met begeleide omgang, omdat dit voor haar de enige mogelijkheid zou zijn om [minderjarige] te kunnen zien. Naar aanleiding van het geweldsincident door de man is Veilig Thuis betrokken geraakt. Het onderzoek van Veilig Thuis loopt nog.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie en concludeert tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vordert de man bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] voorlopig aan hem wordt toevertrouwd.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer en zijn vordering in reconventie voert de man, samengevat, het navolgende aan.
De man betwist dat [minderjarige] zijn hele leven zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft gehad. [minderjarige] verblijft al ongeveer acht maanden volledig bij de man. Vanaf 31 januari 2024 is [minderjarige] , met toestemming van de vrouw, officieel ingeschreven op het adres van de man. Partijen hebben die inschrijving, samen en in aanwezigheid van derden, de dag nadat de man terug in Nederland was digitaal doorgegeven aan de gemeente. Later bleek dat de gemeente die inschrijving niet goed had verwerkt. De inschrijving was echter al doorgegeven voordat de escalatie heeft plaatsgevonden. Voordat [minderjarige] bij de man ging wonen, werd er uitvoering gegeven aan een mondeling tussen partijen overeengekomen omgangsregeling waarbij [minderjarige] minimaal eenmaal per twee weken een weekend bij de man verbleef. Gaandeweg verbleef [minderjarige] steeds vaker en langer bij de man, tot het moment waarop partijen met elkaar overeen zijn gekomen dat [minderjarige] bij de man zou gaan wonen. De verzorging en opvoeding van [minderjarige] viel de vrouw zwaar, zo heeft zij te kennen gegeven. Sinds [minderjarige] bij de man verblijft, wordt er geen uitvoering gegeven aan een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige] . De vrouw heeft [minderjarige] in die periode ongeveer drie keer gezien. De vrouw heeft, anders dan zij stelt, ook niet veelvuldig gevraagd om [minderjarige] aan haar af te geven. In januari 2024 is de man met de oudste twee kinderen van de vrouw, [naam 1] en [naam 2] , naar Suriname geweest. In die periode werd [minderjarige] opgevangen door de moeder van de man, die tijdelijk in de woning van de man verbleef. Eenmaal in Suriname escaleerde de situatie met de biologische vader van [naam 1] en [naam 2] . Uiteindelijk is de man met [naam 2] naar Nederland teruggekeerd. Er is vervolgens op enig moment een woordenwisseling ontstaan, die uit de hand is gelopen. Als gevolg van dit incident is Veilig Thuis betrokken geraakt, die een onderzoek heeft ingesteld naar beide opvoedsituaties. Dit onderzoek wordt op korte termijn afgerond. Wanneer er acute zorgen zijn, zal Veilig Thuis meteen ingrijpen. Vanwege zorgen over (het gedrag van) [minderjarige] , is in oktober 2023 SMWO al betrokken geraakt. SMWO en de maatschappelijker werker van de vrouw hebben namens partijen een aanvraag gedaan voor begeleide omgang en IPT. De vrouw heeft haar goedkeuring gegeven voor de begeleide omgang. Voor zover de man bekend, kan de begeleide omgang binnen twee weken starten. De man maakt zich, gelet op het verleden van de vrouw, zorgen om haar psychische gesteldheid. Ook heeft de man zorgen over [naam 2] , die bij de vrouw verblijft. De man is van mening dat de veiligheid van [minderjarige] niet gegarandeerd kan worden als [minderjarige] bij de vrouw en/of [naam 2] verblijft. Deze zorgen heeft de man ook gedeeld met Veilig Thuis.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast.
4.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling van 5 april 2024, kort samengevat, naar voren gebracht ernstige zorgen te hebben over de situatie. Partijen hebben ieder een eigen verhaal, welke verhalen totaal tegengesteld zijn aan elkaar. Het is heel zorgelijk dat [minderjarige] zijn moeder al langere tijd niet of nauwelijks ziet. Het verlies aan contact met zijn moeder is voor de hechtingsrelatie van [minderjarige] met zijn moeder ontzettend schadelijk. Dit lijkt nu volledig te worden onderschat. In november 2020 heeft de Raad onderzoek gedaan naar de situatie van – de toen nog ongeboren – [minderjarige] bij de moeder. De Raad heeft destijds geconcludeerd dat de situatie bij de moeder in de basis voldoende veilig is maar dat er wel aandachtspunten zijn. Deze aandachtspunten waren gelegen in de slechte communicatie en samenwerking tussen de ouders, het grote belaste verleden dat de ouders samen dragen en hun spanningsvolle relatie. De problematiek tussen de ouders speelt dus al langere tijd en dat is precies waar [minderjarige] nu het slachtoffer van is geworden. De Raad wil graag zelf onderzoek doen, maar vindt het belangrijk dat het onderzoek van Veilig Thuis niet wordt doorkruist. Laatstgenoemd onderzoek bevindt zich inmiddels in de afrondende fase. Wanneer Veilig Thuis grote zorgen heeft, zal Veilig Thuis een melding maken bij de Raad. Die zal dan een beschermingsonderzoek kunnen starten. Los van een onderzoek, vindt de Raad dat het contact tussen de vrouw en [minderjarige] zo snel mogelijk weer moet worden opgestart. Hij adviseert daarom afspraken te maken over wanneer [minderjarige] zijn moeder weer gaat zien.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.4.1.
Met de Raad heeft de voorzieningenrechter ernstige zorgen over de situatie en de hevige strijd die er tussen partijen is. Hoewel partijen tegenstrijdige visies hebben over de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden en over wat de feitelijke situatie ten aanzien van [minderjarige] is (geweest), staat vast dat [minderjarige] in ieder geval sinds januari bij de vader verblijft en dat hij sindsdien geen contact meer heeft (gehad) met zijn moeder. De verstandhouding tussen partijen staat zodanig onder spanning dat het hen niet (meer) lukt om tot (tijdelijke) afspraken te komen. Beide partijen houden halsstarrig vast aan hun eigen visie en het lukt hen niet om in ieder geval voor de komende periode tot tijdelijke afspraken te komen ten aanzien van het contact tussen de moeder en [minderjarige] . Bovenstaande situatie is normaliter al zeer zorgelijk, maar zeker voor [minderjarige] , die nu al langere periode zijn moeder moet missen.
4.4.2.
De voorzieningenrechter vindt, gezien de tegengestelde standpunten van de ouders en alles wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling, het dringend noodzakelijk dat er zo spoedig mogelijk zicht komt op de situatie van [minderjarige] en dat er een onderzoek komt naar de meest wenselijke opvoedsituatie en verdeling van de zorg- en opvoedtaken ten aanzien van [minderjarige] . Veilig Thuis is inmiddels een onderzoek gestart en zal dit onderzoek op korte termijn afronden. Omdat Veilig Thuis echter geen advies zal geven over welk hoofdverblijf en welke verdeling van de zorg- en opvoedtaken het meest in het belang van [minderjarige] is, vindt de voorzieningenrechter het noodzakelijk dat de Raad een eigen onderzoek start. In dat onderzoek kunnen de uitkomsten en aanbevelingen van het onderzoek door Veilig Thuis worden meegenomen. Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter de Raad verzoeken om, ten behoeve van een door (één van) partijen aanhangig te maken bodemprocedure,
met spoedeen onderzoek te starten en een rapport en advies uit te brengen omtrent de volgende vragen:
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang in het kader van de zorgregeling en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn eventuele contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat, wanneer de Raad daartoe aanleiding ziet, hij zijn onderzoek zal uitbreiden met een beschermingsonderzoek.
Daarnaast verzoekt zij (één van) partijen om binnen vier weken na heden een bodemprocedure aanhangig te maken en bij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van het verzoek van de voorzieningenrechter aan de Raad om een onderzoek te verrichten.
4.4.3.
Ten aanzien van de toevertrouwing van [minderjarige] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Complicerend is dat beide ouders ieder totaal tegenstrijdige informatie geven over wat de feitelijke opvoedsituatie met betrekking tot [minderjarige] in ieder geval tot januari 2024 is geweest en dat zij allebei hun stellingen op dit punt niet of onvoldoende met stukken onderbouwen. Daarnaast uiten partijen over en weer grote zorgen over de ander, terwijl ook die zorgen niet met stukken worden onderbouwd waardoor deze op dit moment voor de voorzieningenrechter niet (voldoende) verifieerbaar zijn. Tegelijkertijd moet de voorzieningenrechter vaststellen dat [minderjarige] nu (in ieder geval) al drie maanden bij de man verblijft en dat Veilig Thuis, die een onderzoek is gestart, kennelijk (nog) geen reden heeft gezien om in deze situatie in te grijpen. Het onderzoek van Veilig Thuis bevindt zich inmiddels in de afrondende fase. Tegen de achtergrond van voornoemde omstandigheden, vindt de voorzieningenrechter het niet in het belang van [minderjarige] om nu, vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek door Veilig Thuis en het onderzoek door de Raad, (opnieuw) wijziging in de verblijfssituatie van [minderjarige] aan te brengen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de huidige situatie – in ieder geval voorlopig – in stand zal laten en daartoe [minderjarige] aan de man zal toevertrouwen. De vordering van de man zal dus worden toegewezen, onder afwijzing van de vordering van de vrouw tot toevertrouwing en afgifte van [minderjarige] aan haar.
4.4.4.
De voorzieningenrechter vindt het daarnaast met de Raad van groot belang dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] zo spoedig mogelijk weer wordt hervat. Nog los van het feit dat er geen vordering ligt tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige] , geldt dat de voorzieningenrechter weinig aanknopingspunten heeft om nu een concrete regeling in het belang van [minderjarige] vast te stellen. Gelet op de door de man geuite zorgen over de vrouw, waarvan op dit moment nog niet duidelijk is of die zorgen terecht zijn of niet, vindt de voorzieningenrechter onbegeleide omgang op dit moment (nog) niet op zijn plaats. De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling geïnventariseerd of er een voor beide partijen aanvaardbare derde is om de contacten tussen [minderjarige] en zijn moeder voorlopig te begeleiden, maar die persoon bleek er niet te zijn. Dit betekent dat voorlopig alleen omgang onder begeleiding van een professionele derde een optie is. Gebleken is dat partijen inmiddels zijn aangemeld voor begeleide omgang en dat dit – naar verwachting – binnen twee weken zal kunnen starten. De voorzieningenrechter verwacht dat beide partijen hun volledige medewerking aan dit traject zullen verlenen.
4.4.5.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.4.6.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] , aan de man wordt toevertrouwd;
5.2.
verklaart voornoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verzoekt, onder de opschortende voorwaarde dat door (één van) partijen binnen vier weken na heden een bodemprocedure aanhangig wordt gemaakt, de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure, een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen, welk rapport
uiterlijk 27 augustus 2024dient te worden ingebracht in de bodemprocedure;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 in tegenwoordigheid van mr. Lavrijssen, griffier.