ECLI:NL:RBZWB:2024:6197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
24/5426 en 24/5427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van zeven tiny houses en de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2024, wordt de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van zeven tiny houses besproken. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, maar eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld en op 5 april 2024 de vergunning geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Op 10 juni 2024 heeft het college een nieuwe vergunning verleend, maar eisers hebben opnieuw beroep aangetekend.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat de vergunning past binnen de goede ruimtelijke ordening, met name in relatie tot provinciaal beleid. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vergunninghouder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vereiste investering van €140.000,- in ruimtelijke kwaliteitsverbetering daadwerkelijk zal plaatsvinden. Daarnaast is de ontsluiting van de locatie niet goed geregeld, wat de goede ruimtelijke onderbouwing aantast. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, met de opdracht aan het college om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen en de noodzaak om vergunningen goed te onderbouwen, vooral wanneer deze in strijd zijn met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter wijst ook op de noodzaak van transparantie in de kosten en de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/5426 en 24/5427
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 september 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena

(gemachtigden: [naam 2] en mr. A.A. Kammer).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam 3] uit [plaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: [B.V.] ).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning die het realiseren van zeven tiny houses mogelijk moet maken.
1.1
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 26 januari 2024 toegewezen. Met het bestreden besluit van 10 juni 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij toekenning van de vergunning gebleven.
1.2
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, en [naam 4] als gemachtigde van de vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 20 juli 2023 ontvangt het college een aanvraag van vergunninghouder voor een tijdelijke omgevingsvergunning voor het realiseren van zeven tiny houses nabij de locatie [adres 1] in [plaats] (kadastraal bekend als [gemeente] / [Sectie] / perceelnummers [perceel 1] , [perceel 2] , [perceel 3] ). De werkzaamheden omvatten de aanleg van een weg en parkeerplaatsen, het plaatsen van zeven tiny houses, het graven van een ondiepe greppel en wadi, en het aanleggen van kabels en leidingen.
2.1
Op 26 januari 2024 verleent het college de omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, gebruiken in strijd met het bestemmingsplan en uitvoeren van werk of werkzaamheden. Daarbij is bepaald dat de vergunning is verleend voor een periode van tien jaar. Daarna dienen de percelen in de oude staat te worden teruggebracht.
2.2
Eisers maken bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en dienen daarnaast een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in. Eisers wonen op het adres [adres 2] in [plaats] . Hun perceel grenst direct aan de locatie waarop de tiny houses zijn vergund. Op 5 april 2024 wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst deze de verleende vergunning tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [1]
2.3
Op 10 juni 2024 beslist het college op het bezwaarschrift van eisers. De oorspronkelijke vergunning wordt herroepen en een nieuwe vergunning wordt verleend. Op 3 juli 2024 dienen eisers een beroepschrift in tegen deze beslissing op bezwaar en doen ze opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening. Op 11 juli 2024 schorst de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de vergunning tot twee weken nadat de voorzieningenrechter hier op heeft beslist. [2]
Kortsluiten
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Dit is ook besproken met partijen op de zitting en geen van de partijen had daartegen bezwaar.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Oordeel voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wet- en regelgeving
5. De voor de beoordeling van het verzoek relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
6.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet inwerking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft in beginsel het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Standpunt eisers
7. Eisers verzoeken de omgevingsvergunning voor de realisatie van de tiny houses te schorsen tot ten minste zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Voor de inhoudelijke gronden verwijzen eisers naar het beroepschrift.
Toetsingskader
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Buitengebied”. Op grond daarvan geldt op de betreffende locatie de bestemming ‘Wonen’. Het bouwplan is in strijd met artikel 15.2.1 van de bestemmingsplanregels, omdat (tijdelijke) woningen niet zijn toegestaan buiten het bouwvlak. Daarnaast is per bouwvlak maximaal één woning toegestaan, en is op het perceel een bouwvlak ingetekend, zodat het maximaal aantal toegestane woningen wordt overschreden.
9.1
Daarnaast is het bouwplan in strijd met de bepalingen van het “paraplubestemmingsplan Archeologie”. Op grond van artikel 6.4.1, aanhef en sub e, van de bestemmingsplanregels is het verboden om op de voor Waarde-Archeologie 3b aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeerverhardingen aan te leggen of uit te breiden. Ter plaatse van de inrit naar het perceel geldt de bestemming ‘Waarde-Archeologie 2’. Op grond van artikel 4.4.1, aanhef en sub e, van de bestemmingsplanregels geldt eenzelfde verbod.
9.2
Vanwege deze strijdigheden heeft het college voor de realisatie van de tiny houses een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “gebruiken in strijd met het bestemmingsplan”. Het college heeft die vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo. Daarin is – samengevat - bepaald dat een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. De algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
9.3
Verder heeft het college voor de aanleg van de (half)verharding ten behoeve van weg en parkeerplaatsen een omgevingsvergunning verleend voor de uitvoering van een werk of werkzaamheden. Nu het college vergunning heeft verleend, gaat de rechtbank er van uit dat de in artikelen 6.4.2 en 4.4.2 genoemde uitzonderingen zich niet voordoen, en dat de oppervlakte van de halfverharding meer dan respectievelijk 250 m² en 100 m² bedraagt.
Afwijking van het gebruiksverbod
10. Bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, moet worden beoordeeld of sprake is van een geval, zoals dat in het Bor is aangewezen. Ook wordt getoetst of de activiteit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat kader vindt een belangenafweging plaats.
10.1
Het college heeft aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan ten grondslag gelegd dat sprake is van een situatie van artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Volgens vaste rechtspraak is voor toepasbaarheid van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor uitsluitend vereist dat feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kán worden beëindigd. Het is niet van belang of aannemelijk is dat de tiny houses na 10 jaar ook daadwerkelijk zúllen worden verwijderd. [3]
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de tiny houses snel en zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden verwijderd.
Goede ruimtelijke ordening: provinciaal beleid
11. Als een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
11.1
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
11.2
Eisers voeren aan dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening omdat
niet aannemelijk is gemaakt dat voldoende is getoetst aan de provinciale Beleidsregels maatwerk omgevingskwaliteit 2023 Noord-Brabant (hierna: de Beleidsregels). Het college stelt dat deze vergunning is getoetst aan de criteria uit de Beleidsregels. Dat zou er toe leiden dat vergunninghouder € 140.000,- moet investeren in ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit bedrag daadwerkelijk wordt uitgegeven en dat dit ook daadwerkelijk bijdraagt aan de vereiste kwaliteitsverbetering. Niet is geborgd dat de vereiste maatregelen worden uitgevoerd.
Ter zitting hebben eisers aangegeven dat niet alle kosten die in het bij de vergunning horende kostenoverzicht zijn opgenomen ten goede komen van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Het slopen van bestaande opstallen en het aanleggen van paden en parkeerplaatsen zijn ten behoeve van het project.
11.3
Het college heeft aangegeven dat de financiële bijdrage een zaak tussen de provincie en de vergunninghouder is, en dat overigens wel wordt voldaan aan de Beleidsregels. Het college heeft aangegeven alle kosten voor inrichting van de buitenruimte aangemerkt te hebben als kosten voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
11.4
Deze beroepsgrond slaagt. In de Interim Omgevingsverordening (IOV) is het gebied waar de tiny houses worden geplaatst aangemerkt als landelijk gebied. Over dat gebied is in de IOV – samengevat – bepaald dat wonen alleen in bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen is toegestaan. Toevoeging van nieuwe woning is in beginsel niet toegestaan. [4] Op dit uitgangspunt zijn uitzonderingen mogelijk. [5] Daarvoor moet ook worden getoetst aan de Beleidsregels, en dan met name aan de in artikel 6, aanhef en onder d genoemde criteria.
11.5
Artikel 6, onder d van de Beleidsregels noemt een aantal criteria waaraan getoetst moet worden om te bepalen of in geval van tiny houses sprake is van een fysieke tegenprestatie van voldoende omvang. Uit de verleende omgevingsvergunning blijkt niet dat het bouwplan hieraan is getoetst. Toetsing aan alle in het voornoemd artikel genoemde criteria is van belang nu het bouwplan niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe is ook noodzakelijk dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe aan deze criteria wordt voldaan. Anders dan het college meent, dient daarbij dus inzichtelijk te worden gemaakt hoe aan de voorwaarde onder d, sub 1° wordt voldaan. Het college kan daarbij niet volstaan met de opmerking dat dit een zaak is tussen vergunninghouder en de provincie. De voorwaarde die met name in geschil is, is of voldoende is aangetoond dat als tegenprestatie voldoende wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Voor zover eisers stellen dat de kosten niet inzichtelijk zijn gemaakt, is dat onterecht. Het kostenoverzicht is een bijlage bij de vergunning en maakt daar deel van uit. Kosten zijn gemaakt voor de aanschaf en aanplant van bomen en heesters, voor grondwerkzaamheden, voor het aanleggen van een sloot en paddenpoel met natuurlijke oevers met beplanting en paden. Ook worden bestaande opstallen gesloopt en parkeerplaatsen aangelegd. Volgens dit kostenoverzicht wordt voldaan aan het criterium dat per extra woning €20.000,- moet worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
11.6
De voorzieningenrechter is wel met eisers van oordeel dat het college ten onrechte alle kosten voor de inrichting van de buitenruimte toe heeft gerekend aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Kosten zoals het slopen van bestaande opstallen en het aanleggen van wegen en parkeerplaatsen zijn in beginsel kosten die bij het project horen en niet ten goede komen van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Zonder toerekening van deze kosten wordt niet voldaan aan de investering van € 20.000,- per extra woning. Het college zal moeten motiveren waarom het slopen van opstallen en het aanleggen van parkeerplaatsen ten behoeve van de te bouwen tiny houses bijdragen aan de kwaliteitsverbetering. Als blijkt dat deze kosten niet aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering toegerekend kunnen worden, moet het college aannemelijk maken dat op een andere wijze voldoende wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteitsverbetering of onderbouwen waarom desondanks aan een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan.
Daarnaast heeft het college ook niet aannemelijk gemaakt hoe de overige kosten bijdragen aan kwaliteitsverbetering. De aanvraag en de vergunning bevatten geen onderbouwing van hoe en waar bomen, heesters beplanting en waterpartijen met natuurlijke oevers bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Het college zal aan de hand van bijvoorbeeld een inrichtingsplan moeten onderbouwen hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd en op welke wijze dat voldoet aan het criterium dat voldoende moet worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Zonder inzicht in hoe de kwaliteitsverbetering tot stand komt is het ook moeilijk hierop te handhaven.
11.7
Nu het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwen van de tiny houses voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, is het beroep reeds hierom gegrond en zal de voorzieningenrechter de vergunning vernietigen.
Goede ruimtelijke ordening: gemeentelijk beleid
12. Eisers stellen daarnaast dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening omdat de locatie aan het Kerkeinde in het buitengebied ligt en niet aan de rand van de bebouwde kom. Op grond van de gemeentelijke Omgevingsvisie komt deze locatie daarom niet in aanmerking voor de ontwikkeling van woningbouw. Als alternatief hadden de Tiny Houses helemaal zuidelijk op het perceel gebouwd kunnen worden.
12.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de omgevingsvisie blijkt niet uitdrukkelijk dat het toevoegen van tiny houses in het buitengebied tegen bestaande bebouwing aan wel of niet is toegestaan. In het verweerschrift motiveert het college dat de plaats waar de tiny houses worden geplaatst stedenbouwkundig aanvaardbaar is, omdat het tussen en tegen bestaande bebouwing ligt, er bebouwing voor wordt gesaneerd en het voor een tijdelijke periode van 10 jaar is. Duurzame woonvormen worden als passende oplossing in het buitengebied gezien. Bovendien ligt op het perceel al een woonbestemming. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit geen onredelijke onderbouwing is waarom dit past in een goede ruimtelijke ordening.
Aantasting woon- en leefklimaat
13. Eisers vinden dat de tiny houses te dicht op hun perceel komen. Dit gaat ten koste van hun zicht, vrijheid en privacy. Er rijden auto’s op het perceel om daar te parkeren. Dit zal geluidsoverlast met zich meebrengen. De groene aankleding van het perceel met bomen en een groene haag is onvoldoende vastgelegd. Ook heeft het college onvoldoende gekeken naar alternatieve locaties, zoals tegen de [weg] aan. Dit vermindert overlast voor bestaande woningen.
13.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het perceel heeft al een woonbestemming, waardoor eisers rekening moeten houden met bewoning en bebouwing van het perceel en alle mogelijke gevolgen, zoals inkijk op hun perceel, beperking van het uitzicht en eventuele geluiden afkomstig van dat perceel. De afstand van de dichtstbijzijnde tiny houses tot het perceel van eisers is iets groter dan van de bestaande opstal tot die perceelsgrens. De afstand tussen de ramen en de perceelsgrens voldoet aan de eisen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de eventuele extra overlast van meer tiny houses die verder van de woning afliggen niet als onevenredig hoeft te zien. Dit hoeft daarom niet aan vergunningverlening in de weg te staan.
Parkeren
14. Volgens eisers is één parkeerplaats per tiny house onvoldoende. Niet is uitgesloten dat meerdere mensen met meer auto’s in één tiny house wonen en er moet ook voldoende parkeergelegenheid zijn voor bezoekers. Het perceel is feitelijk niet bereikbaar met het openbaar vervoer.
14.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college mocht vasthouden aan de parkeernormen die via het bestemmingsplan Beleidsharmonisatie [6] zijn vastgelegd in de parkeernota. Op grond van deze parkeernota geldt een parkeernorm van één parkeerplaats bij woningen kleiner dan 60 m². De tiny houses zijn slechts 34 m² en voldoen hier dus aan. vergunninghouder mocht uitgaan van deze normen en hierop vertrouwen bij het opstellen van zijn plan.
Ontsluiting
15. Eisers stellen dat niet is gemotiveerd dat de ontsluiting aan de [weg] ruimtelijk en planologisch aanvaardbaar is. De ontsluitingsweg loopt gedeeltelijk over gronden met een agrarische bestemming en mag daarom niet gebruikt worden voor ontsluiting van een perceel met een woonbestemming.
15.1
Het college heeft ter zitting erkent dat de ontsluiting naar de [weg] nog niet goed is geregeld. Er is inmiddels wel een aanvraag ingediend om dit correct te vergunnen.
15.2
Deze beroepsgrond slaagt. De ontsluiting aan de [weg] is op zichzelf geen onderdeel van het bestreden besluit en maakt geen onderdeel uit van deze procedure. Het niet goed geregeld hebben van de ontsluiting tast echter de goede ruimtelijke onderbouwing aan. Die gaat uit van ontsluiting via de [weg] . Omdat het bestreden besluit al vernietigd wordt omdat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat voldaan wordt aan het provinciaal beleid, zal kan het college bij de nieuwe beslissing op bezwaar ook op de ontsluiting moeten ingaan.
Privaatrechtelijke belemmeringen
16. Eisers stellen dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering omdat de vergunde ontsluiting van de locatie (aan de noordzijde) voor een deel over hun eigendom gaat en zij hiervoor geen toestemming hebben gegeven. Ze stellen dat het college zich niet kan beroepen op de bepaling in de akte van levering van 2 juli 2014 van het perceel [adres 2] , die bepaalt dat:
“de buren aan de achterzijde van het Verkochte gebruik maken van een klein gedeelte van het Verkochte om op de publieke weg te komen zoals ter plaatste blijkt.”Deze mededeling kan volgens verzoekers alleen betrekking hebben op de bewoners van het perceel aan de achterzijde in de situatie zoals deze was op het moment van het passeren van de akte. De gebruikers van de tiny houses hebben dus geen recht om een deel van het eigendom van eisers te gebruiken voor de ontsluiting van de locatie. Zij kunnen daarmee ook niet hun afval af laten voeren.
16.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat de ontsluiting in beginsel via de [weg] plaats zal vinden, waardoor de privaatrechtelijke belemmering alleen nog betrekking heeft op het afvoeren van afval. Een vergunning wordt alleen geweigerd wegens een privaatrechtelijke belemmering als deze belemmering evident is. [7] Het gaat hier om een schijnbaar geringe uitbreiding van een bestaand recht. Het is aan de burgerlijke rechter om hier een oordeel over te geven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het in dit geval niet evident is dat eisers mogen weigeren om het afval via hun perceel af te voeren.
Conclusie en gevolgen
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit een aantal motiveringsgebreken kent. Hij zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Het gaat daarbij met name om de onderbouwing dat het bouwen van de tiny houses past in het provinciaal ruimtelijk beleid en concreet om de vraag of voldaan wordt aan de eis dat € 140.000, wordt geïnvesteerd in verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast zal de ontsluiting van het perceel via de [weg] planologisch-juridisch correct geregeld moeten worden. Het college krijgt acht weken de tijd om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17.1
Nu de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigt, is er geen aanleiding meer dit besluit te schorsen. Hij zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom afwijzen.
17.2
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1). Eiser heeft griffierecht betaald voor zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep. Voor beide zaken moet het college het griffierecht à € 187,- aan eisers vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 374,00 aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.625,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier, op 12 september 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Voor zover op het beroep is beslist, kan een hogerberoepschrift worden gestuurd naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

BIJLAGE - Relevante wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt, voor zover van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
a. het bouwen van een bouwwerk,
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, is bepaald,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Bouwen
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -kort gezegd- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is.
Op grond van het tweede lid, wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Werken en werkzaamheden
Artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Het tweede lid bepaalt dat indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Gebruiken in strijd met bestemmingsplan
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en sub 2° van de Wabo, bepaalt -voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°, van de wet aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en het elfde lid, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV)
Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:
a. alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan;
b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten.
Lid 2
Een bestemmingsplan kan bij een bestaande woning de vestiging van een andere functie toelaten, als:
a. dit past binnen de voorwaarden die voor die functie zijn opgenomen in deze paragraaf;
b. in geval nieuwe bebouwing wordt opgericht, er elders feitelijk en juridisch een gelijkwaardige oppervlakte aan gebouwen is gesloopt.
Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit
Lid 1
Een bestemmingsplan kan voor een concreet initiatief nieuwvestiging mogelijk maken als:
a. de ontwikkeling volledig tot doel heeft een versterking te geven van de omgevingskwaliteit en voor dat doel de middelen genereert;
b. de realisering van de onder a bedoelde versterking van omgevingskwaliteit niet op een andere wijze is verzekerd;
c. de ontwikkeling door meerwaardecreatie aanzienlijk bijdraagt aan algemene belangen zoals sloop van overtollige bebouwing, de aanleg van natuur en bos, de verbetering van het woon- en leefklimaat, het terugdringen van de emissie van milieuhinderlijke stoffen of het behoud van cultuurhistorische waarden;
d. de ontwikkeling en de versterking van omgevingskwaliteit passen binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in artikel 3.77;
e. is onderbouwd dat de activiteit volhoudbaar is naar de toekomst, bezien vanuit duurzaamheid en economisch oogpunt;
f. de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten, belangen en doelen die deze verordening beoogt te beschermen; en
g. bij de uitwerking van het plan deskundigen worden betrokken op het gebied van omgevingskwaliteit, onder wie een deskundige die bij de provincie Noord-Brabant werkzaam is.
Lid 2
De bijdrage aan het versterken van omgevingskwaliteit betreft maatwerk waarbij in ieder geval de volgende aspecten in acht worden genomen en juridisch vastgelegd:
a. als de activiteit de realisatie van een woning betreft:
I. wordt de woning opgericht op een aanvaardbare locatie in Landelijk gebied;
II. is de fysieke tegenprestatie, die is gericht op het versterken van omgevingskwaliteit, qua omvang gelijk aan de tegenprestatie voor een ruimte-voor-ruimtekavel; en
III. is in overleg met de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte onderzocht of de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel tot de mogelijkheden behoort;
b. als de ontwikkeling mede tot doel heeft een milieubelastende activiteit te saneren, alle daarvoor aanwezige rechten en toestemmingen, waaronder de verleende vergunningen, zijn ingetrokken;
c. als de activiteit de ontwikkeling van een nieuw landgoed betreft:
I. heeft het landgoed ten minste een omvang van10 hectare;
II. bestaat 50% van het landgoed uit gerealiseerde natuur binnen het Natuur Netwerk Brabant;
III. wordt de fysieke tegenprestatie ingezet voor de ontwikkeling van natuur;
IV. is de bebouwing van allure en qua omvang passend bij de uitstraling van het landgoed;
V. wordt de bebouwing geconcentreerd opgericht buiten het Natuur Netwerk Brabant;
VI. zijn naast landgoedwoningen ook andere bij een landgoed passende gebruiksactiviteiten mogelijk, waaronder zorg; en
VII. is de openbaarheid van het landgoed verzekerd.
d. als de ontwikkeling plaatsvindt binnen een Cultuurhistorisch waardevol gebied ter behoud van een waardevol cultuurhistorisch complex, zoals beschreven op de Cultuurhistorische Waardenkaart, is de fysieke tegenprestatie gericht op behoud of versterking van de aldaar benoemde waarden en kenmerken.
Lid 3
Er is sprake van een aanvaardbare locatie voor de ontwikkeling van een woning als:
a. de locatie in een bebouwingsconcentratie ligt; of
b. de ontwikkeling een logische afronding geeft van Stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie.
Lid 4
Bij de toepassing van dit artikel zijn de volgende bepalingen niet van toepassing:
a. artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik, onder a;
b. artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap; en
c. artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied, eerste lid, onder a.
Artikel 3.79 Ruimte-voor-ruimtekavel
Lid 1
Een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:
a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit;
b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.78, derde lid; en
c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in artikel 3.77.
Lid 2
Als uit door Gedeputeerde Staten bijgehouden gegevens blijkt dat de in het verleden gedane investering in omgevingskwaliteit is terugverdiend, is het eerste lid niet meer van toepassing.
Lid 3
Bij de toepassing van dit artikel zijn de volgende bepalingen niet van toepassing:
a. artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik, onder a;
b. artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap; en
c. artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied, eerste lid, onder a.
Beleidsregels maatwerk omgevingskwaliteit 2023 Noord-Brabant (de Beleidsregels)
Artikel 6 Omvang tegenprestatie in omgevingskwaliteit per woningtype
Gedeputeerde Staten hanteren bij het realiseren van een voldoende fysieke tegenprestatie tot versterken van omgevingskwaliteit bij de hierna opgenomen woningtypen de volgende criteria:
(…)
d. een al dan niet tijdelijk tiny house:
1° de bijdrage in het versterken van omgevingskwaliteit bedraagt €20.000;
2° per tiny house geldt een inhoudsmaat van maximaal 150 m3;
3° in het geval dat er meerdere tiny houses worden ontwikkeld, worden deze geconcentreerd opgericht;
4° kwaliteit en karakter van het tiny house worden juridisch en planologisch geborgd;
5° er is geen sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling;
6° als tegenprestatie worden fysieke maatregelen ingezet als bedoeld in artikel 7;
(…)

Voetnoten

1.Voorzieningenrechter Zeeland-West-Brabant, 5 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2345.
2.Voorzieningenrechter Zeeland-West-Brabant, 11 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4756.
3.ABRvS 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112.
4.artikelen 3.68 en 3.79 van de IOV.
5.artikel 3.78 en volgende van de IOV.
6.Artikel 10.1, onder a van de planregels van Paraplubestemmingsplan beleidsharmonisatie.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0377.