ECLI:NL:RBZWB:2024:6219

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/02/425282 / FA RK 24-388
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving van een minderjarige op een basisschool in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, die vervangende toestemming vordert voor de inschrijving van zijn minderjarige dochter op basisschool 1. De vrouw, de moeder van het kind, verzet zich hiertegen en wil dat het kind wordt ingeschreven op basisschool 2. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen een minderjarig kind, dat onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de zaak met gesloten deuren behandeld vanwege de privacy van het kind.

De man stelt dat de inschrijving op basisschool 1 in het belang van het kind is, omdat zij daar al vriendjes heeft en zich op haar gemak voelt. De vrouw daarentegen betoogt dat de inschrijving op basisschool 2 praktischer is, gezien de nabijheid van de school en de mogelijkheid voor het kind om samen met haar andere kinderen naar school te gaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de schoolkeuze, maar dat partijen er samen niet uit zijn gekomen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten dat het kind ingeschreven zal worden op basisschool 2, omdat dit de meest praktische oplossing biedt en het belang van het kind voorop staat.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw om het kind op haar adres in te schrijven en de zorgregeling te wijzigen afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct uitgevoerd kan worden, ook als de man daartegen in beroep gaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/425282 / KG ZA 24-388
5 september 2024
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. te L.J.J. van Wijk,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. P.J.M. Groenhuis-Kools te Breda.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de vorderingen te adviseren.
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, hierna te noemen de GI (gecertificeerde instelling).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 10 producties;
- de brief van mr. Van Wijk van 28 augustus 2024 met 4 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 30 augustus 2024 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, beide bijgestaan door hun advocaten. Tevens is verschenen mevrouw [naam 1] namens de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren. Ook zijn verschenen mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3] namens de GI om de voorzieningenrechter van informatie te voorzien. Als toehoorder was bij de mondelinge behandeling, op verzoek van de vrouw, aanwezig mevrouw [naam 4] , ambulant hulpverlener bij [jeugdzorginstelling] , die door de voorzieningenrechter bijzondere toegang is verleend.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [plaats] op [geboortedag] 2020.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend. Ten aanzien van haar is het gezamenlijk ouderlijk gezag in het gezagsregister aangetekend. [minderjarige] woont bij de man. Partijen hebben mondeling een co-ouderschapsregeling met elkaar afgesproken.
2.3.
Bij beschikking van 4 april 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 april 2024 tot 4 april 2025.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. ter vervanging van de toestemming door de vrouw aan de man vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [minderjarige] op de [basisschool 1] te [plaats] ;
2. de vrouw te veroordelen dat zij de inschrijving van [minderjarige] op de [basisschool 2] te [plaats] intrekt;
3. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Naar de mening van de man zijn de voornaamste redenen van de ondertoezichtstelling gelegen in de situatie van de vrouw en haar problemen. In de beschikking ondertoezichtstelling is opgenomen dat tijdens die maatregel onder meer gewerkt moet worden aan het volgende doel: “ [minderjarige] weet wanneer zij bij welke ouder verblijft en weet naar welke basisschool zij gaat”. Partijen lukt het niet om in onderling overleg tot een gezamenlijke beslissing te komen over de school voor [minderjarige] . De vrouw wil graag dat [minderjarige] wordt ingeschreven op [basisschool 2] . De man wil graag dat [minderjarige] wordt ingeschreven op [basisschool 1] . Beide ouders hebben [minderjarige] reeds ingeschreven op de door hen gewenste school. De man acht het van belang dat [minderjarige] naar een basisschool gaat die zij kent. [minderjarige] heeft namelijk ook op het kinderdagverblijf bij [basisschool 1] gezeten. [minderjarige] heeft daar daarom reeds de nodige vriendjes en vriendinnetjes en voelt zich op haar gemak in die vertrouwde omgeving. Inschrijving op [basisschool 1] is volgens de man ook in lijn met het uitgangspunt, dat kinderen naar een basisschool gaan welke gelegen is in hun eigen postcodegebied/de wijk waar zij woonachtig zijn/waar zij staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen en [minderjarige] staat bij de man ingeschreven. Hierbij komt, aldus de man, dat de vrouw nog drie kinderen heeft uit twee eerdere relaties en deze kinderen veel problemen hebben op [basisschool 2] en bovendien de relatie tussen [minderjarige] en haar halfbroers en -zus niet altijd even goed is. De man wil [minderjarige] daartegen beschermen. Daarbij betwist de man de stelling van de vrouw dat hij al anderhalf jaar op de hoogte zou zijn dat [minderjarige] ingeschreven zou staan bij [basisschool 2] . De man vermoedt dat de vrouw alleen uit eigen belang handelt, omdat het voor haar gemakkelijker is als al haar kinderen naar dezelfde school gaan. Overigens heeft de man, zo is door hem bij de mondelinge behandeling verklaard, geen bezwaren tegen [basisschool 2] . Daarbij heeft hij aangegeven dat [minderjarige] op zijn adres is ingeschreven en dat zij daarom naar [basisschool 1] , zijnde een school in zijn woonomgeving, dient te gaan.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. ter vervanging van de toestemming van de man aan de vrouw toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op [basisschool 2] te [plaats] ;
2. ter vervanging van de toestemming van de man aan de vrouw toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven in de Basis Registratie Personen op het adres van de vrouw aan de [adres] ;
3. te gelasten dat de man – in afwachting van nadere afspraken daarover en/of een definitieve zorgregeling – per direct (vanaf datum vonnis) zijn medewerking dient te verlenen aan de uitvoering van de voorlopige zorgregeling voor [minderjarige] zoals deze in januari 2024 door de procesregisseurs van de gemeente Breda is geadviseerd, inhoudende dat [minderjarige] van maandagmiddag tot en met vrijdagochtend bij de vrouw verblijft en vanaf vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de man, en daarbij voorts ter zake het halen en brengen van [minderjarige] te gelasten aldus dat de man [minderjarige] op maandag brengt en op vrijdagmiddag haalt, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat de man in gebreke blijft aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen, zulks met een maximum van € 10.000,-,
een en ander onder compensatie van de proceskosten van partijen, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten van deze procedure zullen dragen.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer en vorderingen voert de vrouw, kort samengevat, het navolgende aan.
In januari 2024 hebben de vanuit de gemeente betrokken procesregisseurs na intensief overleg met partijen en de bij het gezin van de vrouw betrokken hulpverlener van [jeugdzorginstelling] partijen dringend geadviseerd dat zij de volgende regeling dienden uit te voeren:
[minderjarige] verblijft van maandagmiddag tot vrijdagavond bij de vrouw. Van vrijdagmiddag tot maandagochtend verblijft zij bij de man. In juli 2024 heeft de man deze regeling tot frustratie van de vrouw eenzijdig gewijzigd en is [minderjarige] vanaf donderdagmiddag bij de man gaan verblijven tot maandagochtend. Volgens de vrouw heeft de GI zich daar tot dusver buitengehouden. Volgens de huidige geadviseerde regeling, en wat de vrouw betreft nog steeds de van kracht zijnde regeling, verblijft [minderjarige] op de (meeste) doordeweekse dagen - de schooldagen - bij haar. Hoewel het zwaartepunt van de zorgregeling bij de vrouw ligt, weigert de man [minderjarige] naar haar adres over te schrijven. De vrouw beaamt dat haar andere twee kinderen ook naar [basisschool 2] gaan. De kinderen kunnen vanuit thuis eenvoudig te voet naar die school. De vrouw betwist dat haar andere kinderen veel problemen zouden hebben op school en dat de relatie tussen [minderjarige] en haar halfbroer en -zus niet altijd even goed zou zijn. Op de dagen dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft gaat zij mee naar [basisschool 2] als de vrouw haar andere kinderen daar naartoe brengt of ophaalt. In die zin is [minderjarige] reeds bekend met die school. Naar de mening van de vrouw stuit de schoolkeuze van de man ook op een groot praktisch bezwaar. Zo beschikt de vrouw niet over een auto en een rijbewijs. De door de man gestelde reistijd en type vervoer van [minderjarige] naar [basisschool 1] vanaf haar woning acht de vrouw voor haar met de fiets niet haalbaar/realistisch. Het openbaar vervoer acht de vrouw vanwege de daarmee gepaard gaande kosten en reistijd geen optie. De man beschikt daarentegen wel over een auto en een rijbewijs. Volgens de vrouw is de man er al zeer lange tijd mee bekend dat zij wenst dat [minderjarige] naar dezelfde school als haar andere twee kinderen zou gaan.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen, het advies van de Raad en de informatie van de GI wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de partijen bij hun vorderingen over de inschrijving van [minderjarige] op een basisschool vast, nu zij beiden willen dat [minderjarige] op korte termijn naar school gaat.
4.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
Met betrekking tot de vervangende toestemming school
4.3.
De vrouw stelt dat de man er al lange tijd mee bekend was dat zij [minderjarige] reeds in mei 2023 had aangemeld bij [basisschool 2] . Voor de voorzieningenrechter is niet duidelijk geworden of, en zo ja in hoeverre, de man daarmee bekend zou zijn en hij pas op het laatste moment zijn bezwaren daartegen kenbaar zou hebben gemaakt. Hoe dan ook, de voorzieningenrechter stelt vast dat partijen er samen niet uitgekomen zijn. De voorzieningenrechter betreurt in elk geval dat hij hierdoor een beslissing als deze moet nemen. Met name de schoolkeuze van een kind is bij uitstek een beslissing die ouders gezamenlijk in goed overleg met elkaar zouden moeten nemen en niet een rechter. De ouders kennen hun kinderen het beste en kunnen het beste inschatten wat in het belang van hun kinderen is ten aanzien van de keuze van een school. Nu is het aan de voorzieningenrechter om een beslissing te nemen, hetgeen hij zal doen op basis van algemene uitgangspunten. Daarnaast zal de voorzieningenrechter het beeld dat uit de stukken en op de mondelinge behandeling is gerezen bij zijn beslissing betrekken.
4.4.
Evenmin is de voorzieningenrechter duidelijk geworden in hoeverre de vrouw ermee zou hebben ingestemd dat [minderjarige] op enig moment al vanaf donderdagmiddag bij de man is gaan verblijven. Bij de te nemen beslissing wordt daarom uitgegaan van de regeling zoals deze momenteel feitelijk loopt. Ten aanzien van het geschil tussen partijen over de school is gebleken dat de GI zich daar in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet in wil mengen. Om die reden heeft de Raad zich tijdens de mondelinge behandeling ook onthouden van advies. Namens de Raad is enkel opgemerkt om dit geschil vanuit praktisch oogpunt te bezien.
4.5.
Het halen en brengen van [minderjarige] naar en van school onder de huidige regeling kent 10 momenten. Van deze 10 momenten zal deze taak 6 keren op conto van de vrouw komen, te weten 1 keer op maandagmiddag, 2 keer op dinsdag, 2 keer op woensdag en 1 keer op donderdag. Het ligt dan meer voor de hand dat het halen en brengen van [minderjarige] van en naar school vanuit de vrouw wordt georganiseerd. Uitgaande hiervan ligt het voor de hand dat [minderjarige] wordt ingeschreven op [basisschool 2] . Hierbij wordt nog in aanmerking genomen dat deze school zeer dichtbij de woning van de vrouw is gelegen. [minderjarige] kan daar, met de andere kinderen van de vrouw en met de vrouw, lopend naartoe. Hiermee zijn ook de vervoersperikelen van de vrouw opgelost. Ook vanuit de man is [basisschool 2] , met de auto, voor de resterende 4 momenten goed bereikbaar. Daarbij is bij de mondelinge behandeling gebleken dat de man tegen de [basisschool 2] op zich geen bezwaren (meer) heeft. De man voert ook nog aan dat er vanwege de andere kinderen bij de vrouw thuis meer onrust zou zijn, maar over die bezwaren wordt door hem overheen gestapt. Onvoldoende is door de man aannemelijk gemaakt dat die bezwaren van invloed zouden moeten zijn op de in deze te nemen beslissing. Dat brengt met zich dat de door de man gedane vorderingen over de inschrijving van [minderjarige] op [basisschool 1] zullen worden afgewezen en de hierover door de vrouw gedane vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot inschrijving in de BRP en de zorg- en contactregeling
4.6.
Volgens de vrouw weigert de man voorts toestemming te verlenen voor het overschrijven van [minderjarige] naar haar adres, terwijl zij conform de geldende regeling feitelijk haar hoofdverblijf heeft bij haar. De vrouw stelt dat de procesregisseurs van de gemeente Breda haar daarom reeds in mei 2024 dringend geadviseerd hebben om [minderjarige] op haar adres in te schrijven. Daarbij wenst de vrouw dat de man weer gewoon uitvoering gaat geven aan de door de procesregisseurs van de gemeente Breda geadviseerde zorg- en contactregeling, waarbij [minderjarige] van maandagmiddag tot vrijdagochtend bij haar zal verblijven. De man betwist dat de vrouw een spoedeisend belang bij deze vorderingen zou hebben.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen aan de huidige zorg- en contactregeling inmiddels al enige tijd vorm geven. Naar zijn oordeel heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt welk spoedeisend belang zij zou hebben bij deze vorderingen. Deze beide vorderingen van de vrouw zullen daarom, vanwege het ontbreken van het spoedeisend belang, worden afgewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.7.
De toewijzende vordering zal in het belang van [minderjarige] uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals is verzocht door de vrouw. Dit betekent dat aan deze beslissing direct uitvoering kan worden gegeven, ook als door de man daartegen rechtsmiddelen zal worden aangewend.
Proceskosten
4.8.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.9.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie
5.1.
verleent aan de vrouw, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op [basisschool 2] te [plaats] ;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2024 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.