ECLI:NL:RBZWB:2024:6221

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/02/425823 / JE RK 24-1528
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een jeugdbeschermingszaak

Op 4 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in de zaak van een minderjarige, geboren in 2014. De kinderrechter heeft de ouders, de moeder en de vader, en de gecertificeerde instelling (GI) betrokken bij de procedure. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader waren aanwezig tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2024, waar ook vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De kinderrechter heeft de minderjarige naar zijn mening gevraagd, en de aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

De ouders hebben een co-ouderschapsregeling afgesproken, maar door huiselijk geweld en zorgen over de veiligheid van de minderjarige is de situatie veranderd. De GI heeft verzocht om de contactregeling tussen de moeder en de minderjarige te wijzigen, zodat de GI voortaan de regie voert over deze regeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden en dat de GI ontvankelijk is in haar verzoek. De kinderrechter heeft besloten dat de moeder en de minderjarige voorlopig recht hebben op contact met elkaar, onder regie van de GI, met als doel toe te werken naar een co-ouderschapsregeling.

De kinderrechter heeft de huidige contactregeling voorlopig vastgesteld op minimaal twee keer per week anderhalf uur per keer, met de mogelijkheid om deze regeling in de toekomst verder uit te breiden. De kinderrechter heeft het verzoek voor de overige zaken pro forma aangehouden tot 5 december 2024, in afwachting van een rapportage van de GI over de voortgang van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425823 / JE RK 24-1528
Datum uitspraak: 4 september 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
bijgestaan door advocaat mr. P.S.R.N. Maas te Dongen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 21 augustus 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • de brief van mr. Maas van 26 augustus 2024 met 3 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont op dit moment bij zijn vader.
2.3.
Bij aanvullend ouderschapsplan van 20 januari 2023 hebben de ouders een co-ouderschapsregeling met elkaar afgesproken, waarbij [minderjarige] de ene week bij zijn moeder en de andere week bij zijn vader verblijft, met de maandag als wisseldag. Daarnaast hebben de ouders in het aanvullende ouderschapsplan met elkaar een regeling betreffende de verdeling van de vakanties en feestdagen afgesproken.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 april 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 3 april 2024 tot 3 januari 2025.
2.5.
Bij spoedbeslissing van 21 augustus 2024 heeft de kinderrechter zonder partijen daarover te horen het aanvullende ouderschapsplan van 20 januari 2023 ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gewijzigd en heeft de kinderrechter bepaald dat de moeder en [minderjarige]
voorlopig, voor de duur van twee weken, recht hebben op contact met elkaar onder regie van de GI voor wat betreft de locatie, de duur, de frequentie en de mate/vorm van begeleiding van het contact en waarbij de moeder en [minderjarige] ten minste voor de duur van 1,5 uur per week contact hebben met elkaar en waarbij het doel is om weer toe te werken naar een co-ouderschapsregeling.

3.Het (nog openstaande) verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, in die zin dat de GI voortaan de regie voert over de contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder, voor wat betreft de locatie, de duur, de frequentie en de mate/vorm van begeleiding, waarbij de moeder en [minderjarige] ten minste voor de duur van 1,5 uur per week contact hebben met elkaar en waarbij het doel is om toe te werken naar een co-ouderschapsregeling.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt – kort samengevat – aan haar schriftelijke verzoek ten grondslag dat er sinds juni 2024 grote zorgen bestaan over de relatie tussen de moeder en stiefvader en het effect daarvan op de kinderen in het gezin, waaronder [minderjarige] . Er is veel ruzie en er zijn zorgen over psychische mishandeling van stiefvader richting moeder. Uit gesprekken tussen [minderjarige] en de PMT therapeut blijkt dat [minderjarige] hier veel van meekrijgt. In haar verzoek noemt de GI verschillende voorbeelden waaruit de zorgen blijken. Op 19 juli 2024 zijn er veiligheidsafspraken gemaakt. Indien er agressie plaatsvindt vanuit stiefvader en [minderjarige] of moeder zich onveilig voelen, zal de moeder direct met [minderjarige] naar opa (moederszijde) gaan. Ondanks de opgemaakte veiligheidsafspraken blijft de situatie zorgelijk. Zo heeft stiefvader op 20 juli 2024 gedreigd de woning van de moeder in brand te steken. Daarnaast wenste stiefvader de moeder de dood. De moeder is daarop met [minderjarige] en zijn halfbroertje naar opa mz. vertrokken en heeft [minderjarige] de volgende dag naar de vader gebracht. Sinds 21 juli 2024 verblijft [minderjarige] bij de vader. Het was de bedoeling dat [minderjarige] vanaf 26 augustus 2024 weer naar de moeder zou gaan. Dan hoort de GI op 1 augustus 2024 evenwel dat de moeder weer samen is met stiefvader. De moeder achtte de situatie weer veilig thuis. De GI schatte de situatie echter nog steeds in als onveilig, waarna de stiefvader ook telefonisch dreigend is geweest naar de jeugdbeschermer. De GI ziet in dit alles noodzaak om de regeling betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals nu verzocht te wijzigen.
Tijdens de mondelinge behandeling voegt de GI hieraan toe, dat zij inmiddels vernomen heeft dat stiefvader behandeling gaat volgen voor emotieregulatie. De moeder staat inmiddels ook onder behandeling van een psycholoog. De GI acht dat positief. De situatie wordt daarmee alleen niet meteen verbeterd. De GI handhaaft daarom haar verzoek en merkt op dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] momenteel elke woensdagmiddag is gedurende anderhalf uur. Daarnaast hebben de moeder en [minderjarige] geregeld videobelmomenten met elkaar. In overleg met de gedragswetenschapper, de moeder en de vader wil de GI deze contacten in de komende periode proberen uit te breiden naar - uiteindelijk - de oude co-ouderschapsregeling. Ook het contact tussen [minderjarige] en de stiefvader zal op termijn weer opgestart worden, maar met kleine stapjes.
4.2.
De moeder erkent dat er tussen haar en stiefvader een en ander is voorgevallen. Volgens de moeder heeft zij daarom anderhalve week met [minderjarige] bij haar vader verbleven. Sinds eind juli 2024 is de moeder weer thuis gaan verblijven. Sindsdien gaat het volgens de moeder in de thuissituatie met haar partner goed. Dit neemt volgens de moeder niet weg dat zij [minderjarige] even de ruimte wil geven om nog een tijdje bij de vader te wonen. Het huiselijke geweld kwam volgens de moeder voort uit het belaste verleden van stiefvader. De moeder keurt het geweld daarmee niet goed, maar stiefvader heeft inmiddels zijn excuses aangeboden en gaat starten met EMDR-therapie. De stiefvader staat daarvoor op de wachtlijst en zal over twee weken een uitnodiging ontvangen. De moeder volgt therapie bij een psycholoog. De moeder begrijpt de zorgen van de GI en het huidige verzoek. Wel wil zij met [minderjarige] meer contactmomenten dan nu het geval is. Daarbij ontbreekt volgens de moeder in dat verband een concreet stappenplan op welke wijze weer tot de co-ouderschapsregeling zal worden gekomen. De moeder is bereid om mee te (blijven) werken aan veiligheidsafspraken.
Wel acht de advocaat van de moeder het gedane spoedverzoek niet proportioneel, omdat er sprake is geweest van slechts 1 incident waarbij de veiligheid van [minderjarige] echt in het geding was. Aan de andere kant ziet de moeder ook in dat de huidige situatie een gegeven is. De moeder wil voor [minderjarige] het beste.
4.3.
De vader brengt naar voren dat sprake is van een vervelende situatie die ernstiger is dan het verzoek doet voorkomen. Naar de mening van de vader had die situatie voorkomen moeten worden en verdient [minderjarige] rust en een liefdevolle omgeving. In het belang van [minderjarige] ondersteunt de vader het verzoek van de GI.
4.4.
De Raad ondersteunt het verzoek van de GI. De Raad hecht er aan dat er een concreet en passend plan komt voor heropbouw van het contact tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij wordt gekeken naar alle mogelijke opties voor de omgang. Zo kan de omgang tussen de moeder en [minderjarige] bij de vader plaatsvinden, maar mogelijk ook bij de opa mz, of elders als het maar veilig is voor [minderjarige] . De huidige 1,5 uur per week is volgens de Raad te mager.
De stiefvader zal zich dan op een later moment bij de vastgestelde regeling kunnen voegen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt allereerst dat hem niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, die maken dat de spoedmachtiging zou moeten worden herroepen. Vaststaat dat de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder ernstig in het geding is geweest. De moeder rept over slechts één heftig incident dat zich heeft voorgedaan. Echter, dat is al voldoende om de regeling betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met spoed en zonder het horen van belanghebbenden te wijzigen. Na dit ene heftige incident is de moeder met haar kinderen zelf ook bij stiefvader weggegaan en is zij bij haar vader ingetrokken, omdat zij de situatie thuis niet veilig vond.
5.2.
Op grond van het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.3.
Ingevolge het tweede lid van artikel 1:265g BW kan de kinderrechter op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4.
De kinderrechter overweegt dat, gelet op het zich voorgedane huiselijke geweld, sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Derhalve is de GI ontvankelijk in haar verzoek.
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat weer toegewerkt moet worden naar de tussen partijen afgesproken co-ouderschapsregeling. De kinderrechter is het daarmee eens. De vraag is echter hoe dit vorm moet worden gegeven.
De kinderrechter acht het van groot belang dat [minderjarige] de tijd en de ruimte krijgt om de situatie op een voor hem goede manier te verwerken. Daartoe moeten de moeder en de vader met de GI in het belang van [minderjarige] afspraken gaan maken. Met de Raad is de kinderrechter van mening dat de GI daarbij alle opties voor omgang moet bekijken.
De kinderrechter is het met de moeder eens dat er op korte termijn wel meer en andere contacten moeten komen tussen haar en [minderjarige] . De kinderrechter spreekt de hoop uit dat ook de stiefvader de huidige situatie accepteert en dat ook hij - in het belang van [minderjarige] - de rust bewaart en in overleg gaat met de GI.
5.6.
De huidige contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] is een regeling, waarbij zij contact met elkaar hebben elke week op woensdag gedurende anderhalf uur. Hiernaast is er sprake van een geregeld videobelcontact. Tijdens het gesprek dat de kinderrechter met [minderjarige] heeft gehad is ook gebleken dat hij openstaat voor (meer) contact met zijn moeder. Voorlopig wil [minderjarige] nog wel bij zijn vader blijven wonen.
Nu op dit moment enerzijds nog niet duidelijk is welke mogelijkheden er zijn voor uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige] , maar de vast te stellen regeling anderzijds ook in praktische zin uitvoerbaar moet zijn, zal de kinderrechter bepalen dat de moeder en [minderjarige] naast de belcontacten minimaal gerechtigd zullen zijn tot het hebben van contact met elkaar twee keer per week gedurende anderhalf uur per keer. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het mogelijk is om de moeder en [minderjarige] in ieder geval een keer per week anderhalf uur contact met elkaar te laten hebben bij de vader thuis. Besproken is dat het de moeder dan wordt toegestaan om [minderjarige] vanuit het huis van de vader ook mee te nemen naar een park daar dichtbij in de buurt. De kinderrechter gaat er van uit dat de GI deze vastgestelde regeling in de komende maanden verder zal uitbreiden totdat er weer sprake is van de co-ouderschapsregeling.
5.7.
Teneinde de voortgang te kunnen blijven monitoren zal de kinderrechter het verzoek voor het overige voor de duur van 3 maanden (5 december 2024) pro forma aanhouden. De GI wordt verzocht om de kinderrechter tijdig voor deze datum te berichten over de stand van zaken. De belanghebbenden zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop een reactie te geven en afhankelijk daarvan zal de zaak verder schriftelijk worden afgedaan of zal weer een zitting worden bepaald.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijzigt voorlopig het ouderschapsplan van 20 januari 2023 ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bepaalt dat de moeder en [minderjarige]
voorlopigrecht hebben op contact met elkaar onder regie van de GI voor wat betreft de locatie, de duur, de frequentie en de mate/vorm van begeleiding van het contact en waarbij de moeder en [minderjarige]
ten minste tweemaal per week voor de duur van tenminste anderhalf uur per keercontact hebben met elkaar en waarbij het doel is om weer toe te werken naar een co-ouderschapsregeling, een en ander ook met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.6. is overwogen;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt het verzoek voor het overige aan tot
donderdag, 5 december 2024 pro forma, in afwachting van bericht van de GI zoals hiervoor onder 5.7 is overwogen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Gessel, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.