ECLI:NL:RBZWB:2024:6227

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
10815713 CV EXPL 23-3143 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en buitengerechtelijke incassokosten

In deze civiele procedure vordert eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betaling van onbetaalde facturen van gedaagde. De vordering betreft een totaalbedrag van € 9.531,19, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Eiser heeft in de periode van 3 februari 2021 tot en met 5 oktober 2021 verschillende facturen aan gedaagde gestuurd, waarvan een deel is betaald. Gedaagde heeft echter een deel van de facturen betwist, stellende dat de werkzaamheden niet zijn verricht op basis van een opdracht. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder een tussenvonnis en aanvullende producties. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde geen rechtsgevolg heeft verbonden aan zijn verweer over de kwaliteit van de dienstverlening en dat er voldoende bewijs is dat eiser de werkzaamheden heeft verricht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de facturen en heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de gevorderde incassokosten en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 21 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10815713 CV EXPL 23-3143
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
mr. [eiser],
handelend onder de naam
[advocatenkantoor],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.J.K. Fluit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 februari 2024;
- de aanvullende producties 8 tot en met 38 van de zijde van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 2 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden verricht.
2.2.
In de periode van 3 februari 2021 tot en met 5 oktober 2021 heeft [eiser] verschillende facturen aan [gedaagde] gestuurd. Het totaalbedrag van deze facturen bedroeg
€ 14.131,19. [gedaagde] heeft een voorschot betaald van € 2.500,00. Daarnaast heeft [gedaagde] in de periode februari 2021 tot en met augustus 2021 € 2.100,00 (7 x € 300,00) betaald. Het resterende bedrag van € 9.531,19 is onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om [gedaagde] te veroordelen:
tot betaling van € 9.531,19 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 19 oktober 2021;
tot betaling van € 851,56 aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
tot betaling van de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting uit de tussen partijen gesloten overeenkomst niet is nagekomen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor zover [gedaagde] in deze procedure aanvoert dat de kwaliteit van de dienstverlening van [eiser] niet afdoende is geweest, gaat dat verweer niet op. [gedaagde] heeft geen rechtsgevolg verbonden aan deze stelling. De kwaliteit van de dienstverlening staat in deze procedure dus niet ter discussie.
4.2.
[eiser] stelt dat hij een vordering van € 9.531,19 heeft op [gedaagde] . [eiser] onderbouwt dit bedrag met meerdere facturen met een totaalbedrag van € 14.131,19. [gedaagde] heeft
€ 4.600,00 op deze facturen betaald. [gedaagde] betwist dat hij het resterende bedrag moet betalen omdat [eiser] deze gefactureerde werkzaamheden op eigen initiatief en zonder opdracht heeft verricht. [gedaagde] onderbouwt dit standpunt met een e-mail van 7 januari 2021. Hieruit blijkt dat hij [eiser] opdracht heeft gegeven om verweer te voeren tegen zijn faillissementsaanvraag. [gedaagde] voert aan dat uit de tekst van deze e-mail niet kan worden afgeleid dat hij met [eiser] is overeengekomen dat [eiser] ook in andere geschillen werkzaamheden voor hem zou verrichten.
4.3.
Het verweer van [gedaagde] dat hij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden die niet zien op de faillissementsaanvraag, wordt gepasseerd. Uit de tekst van de e-mail van 28 januari 2021 volgt dat [eiser] de belangen van [gedaagde] ook heeft behartigd in andere geschillen. Uit niets blijkt dat [gedaagde] aan [eiser] heeft meegedeeld dat dit niet de bedoeling was. Integendeel er is regelmatig overleg geweest tussen [gedaagde] en [eiser] over deze geschillen en [eiser] heeft in dit kader verschillende conceptovereenkomsten opgesteld. Daarnaast volgt uit de uitgebreide e-mailcorrespondentie dat partijen in onderling overleg hebben gezocht naar een oplossing voor alle geschillen waar [gedaagde] bij betrokken was. [gedaagde] heeft dan ook moeten begrijpen dat [eiser] deze werkzaamheden niet kosteloos zou verrichten. Uit het feit dat hier geen schriftelijke overeenkomst aan ten grondslag ligt, kan niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde] hier geen opdracht voor heeft gegeven. Het sluiten van een overeenkomst van opdracht is immers vormvrij. Tot slot heeft [gedaagde] ook niet geprotesteerd toen hij de facturen voor deze werkzaamheden van [eiser] ontving.
4.4.
Verder betwist [gedaagde] dat [eiser] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] voert aan dat hij de werkzaamheden niet kan controleren omdat ze niet gespecificeerd zijn. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] een codelijst overgelegd waaruit blijkt welke werkzaamheden hij heeft verricht. [gedaagde] is zodoende alsnog in de gelegenheid gesteld de werkzaamheden – uitgesplitst per geschil – te controleren. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om concreet aan te geven welke werkzaamheden [eiser] wel en niet heeft verricht. [gedaagde] heeft dit niet gedaan zodat zijn verweer wordt gepasseerd. De hoofdsom van
€ 9.531,19 is dan ook toewijsbaar.
4.5.
De door [eiser] gevorderde wettelijke handelsrente is toewijsbaar over een bedrag van € 9.531,19 vanaf 19 oktober 2021. Vast is komen te staan dat het om twee handelspartijen gaat en dat niet tijdig is betaald. Omdat [gedaagde] niet is aan te merken als consument, komt de kantonrechter niet toe aan ambtshalve toepassing van – kort gezegd – bepalingen van Europese richtlijnen inzake consumentenbescherming en van daarop gebaseerde bepalingen van nationaal recht.
4.6.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 851,56 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf
17 november 2023 (de datum van de dagvaarding).
4.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,25
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.298,25

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.531,19, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 851,56 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.298,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.